Photo credit: Victor W. Fazio III via Visual hunt / CC BY-NC-SA

Stercorarius Brisson 1760

Stercorarius heeft te maken met stront (Latijn stercus: drek, mest, stront, uitwerpselen). Jobling 1991 en anderen denken dat ‘met betrekking tot mest’ was bedoeld, maar het achtervoegsel -arius, ‘met betrekking tot’, kon van een zelfstandig naamwoord een handelend persoon maken, zie bij falco columbarius, en gezien het feit dat stercorarius teruggaat op Duits struntjager, betekent de naam: strontjager (letterlijk: strontenaar).

Vooral grote jager en kleine jager, stercorarius skua en stercorarius parasiticus, staan erom bekend dat ze achter vogels aanjagen, om hen de vis te ontfutselen die ze net gevangen hebben. Een jager gaat daartoe op hoge snelheid op een alk, stern, meeuw, zelfs jan-van-gent af, en volgt op acrobatische wijze de wendingen van de vogel, tot deze er genoeg van krijgt en de gevangen vis laat vallen of uitbraakt. Waarna de jager hem opvangt.

In gebieden waar grote en kleine jager voorkwamen, wist men waarschijnlijk heel goed dat het vís was waar de vogels op aasden. Maar er was ook de interpretatie dat het om uitwerpselen ging. In de snelheid van de actie is het niet allemaal even goed te zien. Bovendien is vis meestal zilverachtig gekleurd, kon dus gezien worden als uitwerpselen. En sommige vogels schijten wel eens, als laatste verdediging tegen een jager.

In 1578 is er al Nederlands scitvalck: schijtvalk, volgens Eigenhuis 2004 waarschijnlijk een naam voor de kleine jager, bij Scheveningse vissers. Later ontstaat Duits struntjager. In Martens 1710 staan de twee bij elkaar, hij heeft het over “Strontjagers of Schijtvalcken”. In 1671 ziet hij op Spitsbergen de kleine jager. Over het veronderstelde gedrag schrijft hij in het Duitse origineel van 1675: “Dieses wolt ich zu erst nicht glauben, habe es aber hernacher offters gesehen” (p.60), in de Nederlandse vertaling van 1710: “De Naem van Strontjager heeft hy bekomen, om dat hy de Kuutge-geef [de drieteenmeeuw, rissa tridactyla, zie aldaar] om zijn dreck najaegt; en als zijn vluchtende party zich van angst beschijt, weet hy de stront in de vlucht aerdigh op te vangen” (p.30).

Ray 1694 voert de vogel vervolgens op onder de naam strundt-jager en maakt er een ‘Grieks’ koprotheres bij, idem strontjager (p.127), waardoor Brünnich 1764 voor de kleine jager catharacta coprotheres heeft. En bij Brisson 1760 staat dan, mogelijk overgenomen uit Klein 1750, stercorarius, als een latinisering van het duo strundt-jager/koprotheres.

Voor Nederlands jager zie ook bij stercorarius parasiticus onder arctic skua.