Photo Credit: Brickegickel Flickr via Compfight cc

Jynx torquilla. Linnaeus 1758. Eng. wryneck. Ned. draaihals.

De draaihals vertoont opmerkelijk gedrag, vooral bij gevaar: hij spreidt de staart, zet de kopveren op, en draait kop en hals - zó, dat een mens het beter niet nadoet. Het draaien valt het meest op, en lijkt op wat een slang doet, bovendien kan de draaihals sissen, en de lange tong kan in en uit flitsen - alles bedoeld om op indringers meer indruk te maken.

Door dit slangachtige is een van de oudste namen Duits naterhalß: slangehals, opgetekend in Gesner 1555. Een andere is träehalß: draaihals, idem bij Gesner (Junius 1567, 'Nomenclator', maakt er Nederlands draeyhals van). In de Romaanse talen had je een door Belon 1555 opgetekend Frans torcou, wat ook al draaihals betekent, of het door Gesner opgetekende Italiaanse collotorto: idem, en zo zijn er nog vele meer. Grieks iunx, later Latijn jynx, wordt door Gaza 1476 vertaald met Italiaans torquilla: “Collum etiam circumagit in aversum, reliquo quiescente corpore, modo serpentum: unde torquilla vulgo appellata est”, hij houdt het lijf stil en draait de hals als een slang, zodat de mensen hem torquilla noemden (boek II, paragraaf 12). Tor- gaat terug op Latijn torquere: draaien (cou en collo zijn hals) (en door verkleinend en vrouwelijk -illa zal torquilla draaistertje hebben betekend). Bij Grieks iunx zat het draaien ook, maar bij gebruik als tovermiddel, zie bij het genus. Aristoteles is overigens de eerste in geschrifte die het draaien slangachtig noemt.

Aristoteles is ook de eerste die in de draaihals iets spechtachtigs ziet: de tenen. Belon 1555 ziet alweer méér en zet hem direct ná de spechten. Maar het niet-zo-spechtachtige viel sterker op en zo komt de vogel pas in de loop van de 19e eeuw écht bij de spechten terecht (in een onderfamilie, de Jynginae, dat wel).

-

Enkele andere namen voor de draaihals (de codes zie op Home):

(U) Duits perlhans, een naam voor het geparelde kleed - Hans kon nar betekenen, vergelijk 'hansworst', en dit deel van de naam staat dan waarschijnlijk voor de opmerkelijke bewegingen zie hierboven.

(U) Frans languard, vermeld in Buffon 1770-1783, waarschijnlijk te vertalen met ‘tongvogel’ (langue: tong - ook: taal). De tong is lang en kleverig, zodat mieren enzovoort eraan vastplakken. Ze ‘flitst’ ook, zie hogerop. Aristoteles had een Griekse naam glottis (glotta is tong) en volgens Arnott 2007 was dat waarschijnlijk de draaihals (zie ook bij tringa nebularia). Op de wellicht oudste kleurtekening van de draaihals, van Michel Petit 16e eeuw, gepubliceerd in Olson 2007, stáát hij met een lange tong, en zelfs met een insect erop vastgekleefd, nabij de punt. Aristoteles: de glottis heeft een tong die hij ver kan uitsteken. Het viel blijkbaar op.

(G) Frans torcol fourmilier, draaihals die een miereneter is - Frans fourmi, Latijn formica: de mier - zijn belangrijkste voedsel. Buffon heeft fourmilier, maar alleen als een vertaling, van Italiaans formicula. Gesner 1555 hád deze: “Neapoli formicula dicitur, quoniam formicis vescitur”, bij Napels heet hij formicula, omdat hij mieren eet (p.552). Nozeman 1809 heeft een Nederlands mierenjaager, wat daar een vertaling lijkt van Engels emmelhunter - fout voor het in 1668 opgetekende emmet hunter: mierenjager, emmet is verwant met Duits Ameise: mier.

(G) Engels pee bird, een van de namen voor het luide, steeds herhaalde pie-pie, kie-kie of kjie-kjie. Het lijkt op de geluiden van torenvalk en kleine bonte specht, in Rusland echter dachten sommigen aan de kieviet, gaven daardoor lesnaja pigalitsa: boskieviet (les is bos).

(G) E wryneck: draaihals, wry betekent verbogen, verdraaid, en als werkwoord is het: draaien. Duits wendehals: draaihals, die Wende is de keer, en wenden betekent: keren, draaien.

(V) Zweeds så-gouk: zaai-koekoek. De draaihals is de enige Europese specht die trekt en het weer arriveren en roepen van de vogel werd geassocieerd met lente en zaaien (de koekoek, cuculus canorus, zit er voor het kleed, maar in boeken zette men de draaihals soms ook in de búúrt van de koekoek, omdat men hem moeilijk te plaatsen vond). Ook zijn er Zweeds gökpiga: koekoeksmeid, Engels cuckoo’s maid en cuckoo’s footman (footman: lakei), officieel Zweeds göktyta (de etymologie van tyta is omstreden), en Sami giegabahtasihkku. In de laatste naam zitten giekka, de koekoek, en bahtasihkku: rugkrabber. Volgens Bogár 2009, ‘The Lappish (Saami) Bird Names’, is de naam mogelijk te relateren aan het in Lapland bekende verhaal dat de draaihals eerder terugkomt en voor de koekoek de nesten van andere vogels klaarmaakt. Sowieso: afgaand op meid, lakei en rugkrabber lijkt men in het eerdere komen dienstbaarheid te hebben gezien (maar niet alle achtergronden zijn helemaal duidelijk en de interpretaties variëren).