Photo Credit: Edwyn Anderton Flickr via Compfight cc

Tringa totanus (Linnaeus 1758: Scolopax totanus). Eng. redshank. Ned. tureluur.

Gesner 1555 kende een Italiaans totano, een naam bij Venetië, naar men zegt voor de tureluur. Gesner ziet er ook de tureluur in en latiniseert tot totanus, wat na hem iedereen overneemt. Alleen bij Aldrovandi 1603 ontspoort het even, is totano de grutto, limosa limosa, winterkleed. Hij heeft het er wél over dat die van hem zwárte poten heeft, anders dan die van Gesner, en ook anders dan eentje van Belon (de chevalier rouge, zie bij de zwarte ruiter, tringa erythropus). In ruiters kan men zich vergissen en in hun winterkleden helemaal.

De etymologie van totano wordt gecompliceerd door het feit dat totano ook inktvis betekent (via het Latijn uit Grieks teuthis: inktvis). Battisti 1950-1957 schrijft: inktvis was de primaire betekenis, totano ontstond door verschuiving van de betekenis. Maar dit veronderstelt dat men een overeenkomst zag, wat onwaarschijnlijk lijkt (tenzij men op de markt in Venetië tureluurs en inktvissen had en een overeenkomst in het gevlekte zag). De andere mogelijkheid is dat totano los van totano ontstond. Niet ver van Italiaans Ferrara is er tottoro: sukkel, en er is een Rumantsch tottel: idem. Het zou dan een naam kunnen zijn voor het rusteloze, ‘zenuwachtige’ gedrag van de tureluur (zijn geroep, de bewegingen). De dubbele T zit weliswaar niet in totano, maar je hebt ook Engels totter, ontleend aan Middelnederlands touteren (werkwoorden die dan ook nog toevallig 'wankelen' respectievelijk 'beven' betekenen). Desfayes 1998 ziet ook iets in de bewegingen: hij zet totano in een groep woorden met een wortel t-t en noemt daar onder andere lokaal Frans tutonner: zich bewegen. In zijn ‘Französisches Etymologisches Wörterbuch’ geeft Von Wartburg als betekenis van dat werkwoord: “piétiner, se remuer beaucoup pou ne faire que peu de chose”, niet vooruitkomen, veel bewegen maar weinig uitrichten (p.359).

Er is ook geopperd dat totano een onomatopee zou zijn, een nabootsing van het tjuu-tjuu-tjuu van de tureluur. In Nederland heb je daarvoor als lokale namen onder andere tuuk en tjoewt. De Italiaanse naam lijkt er niet bij te passen, maar Spaans totovía, een onomatopee voor de boomleeuwerik en óók met O, wordt volgens Corominas 1984-1991 ‘vaak als tutuvía uitgesproken’, en voor de boomleeuwerik zijn er ook: Italiaans totavilla en tuttivilla.

Er is moeilijk te zeggen welke van de twee etymologieën de voorkeur verdient. En dan is er ook nog dat 'detail' in de eerste zin: "naar men zegt", wat zou kunnen inhouden dat totano een naam voor een ándere soort was. Als totanus is het dan wel vanaf Gesner de tureluur, maar voor de etymologie openen zich dan misschien weer andere wegen.

-

Enkele andere namen voor de tureluur (de codes zie op Home):

(U) E redshank, shank is het scheenbeen, vroeger betekende het woord: been/poot. Duits rotschenkel, schenkel betekent dijbeen, wat men ook de Oberschenkel noemt, het scheenbeen is de Unterschenkel (shank en schenkel zijn verwante woorden). Mogelijk was er voor de tureluur al een Oudengels *reodscanca: roodpoot.

(G) De gewone roep van de tureluur is een langgerekt helder tjuuu, of een melancholisch tjúluuluu, de alarmroep is een afgemeten tjuk-tjuk-tjuk, de zang is een luid en steeds herhaald tuujoe, of tuulie, dat soms minutenlang doorgaat. Naast hogerop genoemd Nederlands tuuk en tjoewt zijn er onder andere Duits tüte, Engels teuk, Zweeds tylla, Vlaams truut, Duits tüdick, waarbij overigens niet steeds duidelijk is voor precies wélk van de geluiden een naam gegeven werd. Van werkwoorden afgeleid zijn Nederlands tuter, Duits dütschnepfe en Frans siffleur (fluiter). De Italianen hebben pettégola, wat als gewoon woord kletskous betekent. Een Engelse bijnaam is warden of the marshes: moeraswacht, met zijn harde geluid zou de tureluur andere vogels waarschuwen (waar jagers zich aan stoorden). Nederlands tureluur is een klanknabootsing, maar omdat de vogel niet létterlijk ‘tureluur’ roept, heeft de naam waarschijnlijk invloed ondergaan van tureluur: ‘refrein, steeds herhaald deuntje’, ontleend aan Frans turelure, wat nog voorkomt in “c’est toujours la même turelure”: ‘het is steeds hetzelfde liedje’ (‘ergens tureluurs van worden’ is waarschijnlijk gevormd bij dit tureluur, niet bij de vogelnaam).

(G) Duits zitterschnepfe: trilsnip. Tureluurs zijn vaak ‘druk’, en worden ‘zenuwachtig’ genoemd, maar de naam is er waarschijnlijk een voor de balts, als het mannetje met heftig slaande vleugels het vrouwtje tot paring probeert te bewegen.

(V) Tot hun broedgebieden behoren kustweiden, moerassen, veengebieden. Noors strand-snep: kust-snip, voor die kustweiden. Duits sumpfwasserläufer, sumpf betekent moeras. Brabants peltujter, Peeltuter, een naam bij het Brabantse Boekel, waar nu alleen geen Peel meer is.