J. G. Keulemans. Photo credit: Internet Archive Book Images via VisualHunt.com

Serinus serinus (Linnaeus 1766: Fringilla serinus). Eng. serin. Ned. europese kanarie.

Serinus staat voor het eerst bij Gesner 1555. Hij heeft de naam voor de europese kanarie en het is zijn latinisering van Italiaans serin. In Frankrijk is serin opgetekend in 1478 en bij Belon 1555 was het vrij zeker ook de europese kanarie. Later wordt de naam algemener, komt voor ‘kanarie’ te staan en wordt dan ook een naam voor serinus canaria, de Canarische kanarie, stamvader van de kooikanaries (kanarie zou van de naam van die eilanden komen, maar er zijn ook andere ideeën).

Volgens sommigen heeft serin te maken met het kleed, als men uitgaat van Latijn citrinus: citroenkleurig, of van Gallo-Romaans cerinus: geel. Anderen verbinden met de Seirenes, de Sirenen uit de Griekse mythologie, in de bekendste versie: het lichaam van een vogel, het hoofd van een vrouw. Met hun mooie zang lokten ze voorbijvarende zeelieden, zodat hun schepen op de rotsen liepen (bij een ‘sirene’ gaat het er ook om de aandacht te trekken). Serin en varianten komen bij diverse soorten terecht, die bij deze etymologie dan met iets opvallends de aandacht zouden trekken: de bijeneter heeft Provençaals sirena en serene, de groene specht Zuid-Frans sereno, de vlaamse gaai Genuees serenon, de krekel een locaal Frans serène en de salamander een locaal Frans sereine. Opvallende kleuren, dat zit hier, bij een deel van de soorten. Geel ook. Lieflijke zang niet echt, opvallende zang wel. Geel is dus een mogelijkheid, en de europese kanarie is sirene-geel.

Maar er is ook nog Grieks seiren, bij de Griekse taalgeleerde Hesychius ‘een kleine vogel’. In het Latijn gaf men seiren weer met serin, waaruit eventueel dat Franse/Italiaanse serin voortkwam. Aristoteles had de seiren: een wespensoort, en dan kun je ook bij seiren aan geel denken. Maar voor de etymologíe van seiren is ook aan de Seirenes gedacht, hoewel de etymologie dáárvan ... misschien Grieks seira: touw, band (bindster dan: ze ‘boeien’ de zeelieden), of Seirios, Sirius, de Hondsster (en dan zit er iets met de zee, of met de bedwelmende hitte van het middaguur), of Zeirene, dat wil zeggen Aphrodite (en dan zit er Grieks chairo: zich verheugen), of Semitisch sir: lied, gezang (en dan ging het om de mooie zang van de Sirenen).

Als dit laatste de etymologie van de Seirenes is (wat dus absoluut niet zeker is) kan seiren ‘zanger’ hebben betekend. Het kan dan een naam voor diverse soorten zijn geweest, wat serin óók werd, maar eventueel in de betekenis ‘die de aandacht trekt’. En geel was een van de mogelijke aandachttrekkers.

Maar een en ander kan ook zo door elkaar gelopen zijn dat een definitieve bepaling onmogelijk is.

-

Enkele andere namen voor de europese kanarie (de codes zie op Home):

(U) Duits finckchen: vinkje, omdat het de kleinste Europese vink is - de grootste, de haakbek, pinicola enucleator, is twee keer zo groot.

(U) Officieel Italiaans verzellino, waarin verde zit: groen. De van oorsprong mediterrane vogel kreeg in Zuid-Europa natuurlijk de meeste namen, en in vele daarvan zit geel of groen. In Nederland ontstonden geelvink en geel sijsje, in Vlaanderen kanannie: kanarie, in Limburg kanariesieske. Officieel Zweeds gulhämpling betekent gele kneu, voor hämpling zie bij carduelis cannabina.

(U) In Polen lijken bolle kop en dikke snavel de officiële naam te hebben gegeven: kulczyk, vergelijk Pools kulczyba: een noot.

(G) Officieel Duits girlitz, al in Gesner 1555, die ook gyrle had. Suolahti 1909 dacht dat gyrle een klanknabootsing was, en dat de vorm girlitz kon zijn ontstaan onder invloed van stieglitz voor de putter, zie bij carduelis carduelis. Er is ook geopperd dat gyrle uit het Sloveens kwam en de naam kon dan te relateren zijn aan het werkwoord grliti: kirren (wat past bij: het is een zuidelijke soort, heeft zich noordwaarts uitgebreid). Hoe dan ook: beide zijn vrij duidelijk klanknamen. De roep is een trillend tsirrrl en in de zang zit een hoog, knisperend sirr-sirr-sirrliet (soms omschreven als ‘geratel met een sleutelbosje’). In Nederland, waar hij nog niet lang broedt, ontstond klanknabootsend Twents sielieske (-ke misschien voor het kleine), in Vlaanderen ontstond pirrewitter, het knisperende kan men horen als pirre-wit. In Duitsland is er trillerli, in het Spaanse Galicië xirilixi, en ook Baskisch txirriskilla zal hier horen. Duits hirngrill 1531 en Frans cinit 1557 zijn niet helemaal goed te duiden, maken wel de indruk klanknamen te zijn.

(V) Serinus hortulanus, vrij vertaald ‘tuinsijs’, de naam is vaak als de officiële gebruikt, was gegeven door Koch in deel I van ‘System der Baierischen Zoologie’ 1816. “Wohnort: In Gebirgsgegenden selten. Gerne in Gärten” (p.229). Duits gartenzeiserl zal eruit voortgekomen zijn. Bij de noordwaartse uitbreiding kwam de vogel ook in parken en tuinen te broeden.

(V) N europese kanarie, om hem te onderscheiden van dé kanarie, serinus canaria. Houttuyn 1763 had de naam al: europische kanarie, had het over voorkomen in Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Italië. In Engeland wordt soms european serin gebruikt, naast serin zonder meer.