H. Grönvold, de rouwkwikstaart, Motacilla alba yarrellii. Photo credit: BioDivLibrary via VisualHunt / CC BY

Motacilla Linnaeus 1758

Bij Linnaeus was motacilla een nogal omvangrijk genus: hij had er 34 soorten in. Later perkt men in tot alleen de kwikstaarten, zoals Ray 1694 het al had, Gesner 1555 in wezen ook. Belon 1555 had er in motacilla maar één: de witte kwikstaart, motacilla alba.

De Romeinen bedoelden met motacilla wat bij de Grieken seisopugis was, een vogel ‘die de staart beweegt’, ‘kontschudder’ (Grieks seio: schudden, vergelijk 'seismisch', en Grieks puge: achterste, stuit). Beide waren waarschijnlijk algemene namen voor de kwikstaarten, maar in het bijzonder misschien voor de witte, de bekendste (zie ook kinklos bij de waterspreeuw, cinclus cinclus). De Romeinse schrijver Varro had al: “motacilla, quod semper movet caudam”, hij heet zo ‘omdat hij steeds de staart beweegt’. Pitiscus 1738 heeft bij motacilla: “Een quikstaart. Zeker kleyn vogeltje, dus genoemt om dat het gedurig den staart roert”. De kwikstaarten kregen er vele namen voor, onder andere Duits wippschwanz: wipstaart, Engels wagtail: beweegstaart, Frans hochequeue: schudstaart, Italiaans coditremola: trilstaart. Kitson 1997 denkt dat er een Oudengels *cwicsteort kan zijn geweest. Bij Nederlands kwikstaart gaat het om Middelnederlands quicken: levendig bewegen, ook: op en neer doen gaan, van een lichaamsdeel.

Bij motacilla was er wel het probleem dat er geen Latijn cilla was, laat staan in de betekenis staart; voor staart had men cauda. Dus zijn verklaringen bedacht: *mota-cula, *muti-cilla, *motac-illa, met variërende betekenis (Jobling 1991, Lockwood 1984, Wember 2007, Gotch 1981, Coomans 1947). André 1967 denkt dat *mota-cula de overtuigendste is (Latijn motare: schudden, heen en weer bewegen, en culus: aars, achterste). Maar onder invloed van Latijnse woorden op -cula, -cilla, -cella werd het motacilla. Misschien ook doordat men culus ‘onbehoorlijk’ begon te vinden? Zo viel in Nederland van aarsvoet de aars af, en werd foet het huidige fuut, zie ook bij podiceps cristatus.

Later komt cilla in de ornithologie voor staart te stáán. Door Gaza 1476. Hij vertaalt Grieks pugargos, witstuit, met albicilla, nu de zeearend, zie haliaeetus albicilla - en Grieks phoinikouros, roodstaart, met ruticilla, vooral voor de gekraagde roodstaart gebruikt, is nu de amerikaanse roodstaart, setophaga ruticilla. Later maakt Schwenckfeld 1603 van Duits seydenschwantz voor de pestvogel, bombycilla, zie dat genus. En Klein 1750 gebruikt voor de blonde tapuit nigricilla: zwartstaart. Cilla is staart geworden.