Pelecanus onocrotalus. Photo credit: Tarique Sani on VisualHunt
Pelecanus Linnaeus 1758
In Europa zitten in het genus pelecanus twee pelikanen: de kroeskoppelikaan, pelecanus crispus, en de roze pelikaan, pelecanus onocrotalus. De genusnaam gaat terug op Grieks pelekan: pelikaan. Hiernaast geven boeken ook Grieks pelekas: specht, maar Arnott 2007 schrijft dat deze betekenis niet aangetoond is.
Van Cantimpré ±1240 dacht over pelekan dat het een kleurnaam was, gezien Latijn pellis: huid, vacht, en Latijn canus: grijs, wit. Gesner 1555 wist het al: een “ridicula etymologia” (p.641), de naam is Grieks. Meestal leidt men af van Grieks pelekus: bijl, waaruit ook pelekao voortkwam: hakken met een bijl. Bij spechten paste dat natuurlijk, áls het daarvoor een naam was: ze hakken met hun snavel als met een bijl, zie bij het genus dendrocopos, vrij vertaald: boomhakker.
De pelekan echter hakt nergens op. Evengoed vindt men in boeken pogingen een verklaring te geven, op grond van 'bijl', en dan paste: de vórm van de snavel, het enórme ervan, de kracht ervan, het functionele ervan, of de vorm van de beroemde keelzak. Uitleg ontbrak. Maar duidelijk ís hier ook weinig. Wellicht dachten de Grieken dat pelikanen met zo’n enorme snavel erg goed zouden kúnnen hakken. Of dat ze op zichzélf inhakten: vooral bij de kroeskoppelikaan in het broedkleed zijn de keelzak en een deel van de borst oranje, en een pelikaan rust vaak met de snavel op de borst. Of men dacht aan de ónderkant van de keelzak: een ronding zoals ook de hakkant van een doorsnee bijl heeft (Griekse bijlen waren mogelijk ook zo, in ieder geval eindigde de labrus, de beroemde ‘dubbele bijl’ van Kreta, aan twee kanten halfrond). Of men bedoelde de bovensnavel, een platte deksel op de keelzak, over de gehele lengte vrijwel even breed, maar aan de spits toelopend, zodat je aan een lans kunt denken. Mogelijk is ook nog dat de spechtnaam, als hij toch bestond, ouder was en later op pelikanen overging, als men niet goed meer wist welke vogel ermee bedoeld werd (‘een pelekan, dat moet wel een vogel met een enorme snavel zijn’).
‘Zichzelf verwonden’ werd later christelijk geïnterpreteerd: Christus 'gaf zijn bloed', en de pelikaan voedde de jongen met zijn eigen bloed door zichzelf de borst open te rijten - werd zo een zinnebeeld van liefdevolle zelfopoffering. Men vertelde diverse merkwaardige verhalen over de pelikaan, of wat men daarvoor hield, en schreef ze van elkaar over. Maar ook met de náám ging het fout: Romeinse schrijvers vertaalden pelekan met platea en platalea - zie platalea voor de lepelaar, platalea leucorodia - en pelikaan en lepelaar werden vervolgens eeuwenlang door elkaar gehaald (zoals ook lepelaar en roerdomp: noordelijke boekenschrijvers die ‘glossen’ samenstelden, wisten weinig van zuidelijke pelikanen en glosseerden pelicanus/onocrotalus met iets wat hen bekend voorkwam, iets wat het misschien wel was). Tekenend voor het door elkaar halen van pelikaan en lepelaar is: Belon 1555 heeft pelekan bij de pelikaan, Gesner 1555 heeft de naam bij de lepelaar. De fout zou onder andere kunnen zijn ontstaan doordat men in de platronde ‘punt’ van de lepelaarsnavel een pelekus zag.
-
Enkele andere algemene namen voor de pelikanen (de codes zie op Home):
(U) Perzisch miso, ‘schaap’, vermeld in Buffon 1770-1783, een naam voor de grootte, zo voegt hij toe, maar het witte zou natuurlijk inbegrepen kunnen zijn.
(U) Duits kropfgans, in Frisch 1733-1763, door Houttuyn 1763 vernederlandst tot kropgans. Het is een naam voor de huidzak van de ondersnavel, die soms als een schepnet wordt gebruikt.
(U) Duits unvogel, 13e eeuw, Oostenrijk. Suolahti 1909 denkt dat het ‘onvogel’ betekent, vergelijk ‘onmens’: de vogel was zó afwijkend dat hij juist dáárvoor een naam kreeg. Men kénde ze in die contreien al, onduidelijk is alleen waarvan. Belon 1555 schrijft dat hij in Duitsland en Bohemen opgezette exemplaren zag.
(?) Russisch baba-ptitsa, letterlijk: vrouw-vogel. Volgens een Russische site was het een uitdrukking van respect (voor de ‘liefdevolle zelfopoffering’ van hogerop?). In Roemenië is er babiță, ontleend aan het Slavisch, en op een Roemeense site uitgelegd met “băbușcă, după aspectul său grav și bătrânicios”, omdat ze er oud en ernstig uitzien (băbușcă is waarschijnlijk ontleend aan Russisch báboesjka: grootmoeder, een woord dat gevormd is bij baba: vrouw). Pajevski 2018 denkt dat het benoemingsmotief eenvoudiger is: Russisch babka, grootmoeder, werd altijd gebruikt voor van alles wat kort en dik was (kort hier: met weinig staart).