Photo credit: Internet Archive Book Images via Visual Hunt
Mergus Linnaeus 1758
Mergus was een naam bij de Romeinen, waarschijnlijk als een vorm bij Latijn mergere: onderdompelen (iets of iemand). Met ‘zich’ erbij betekent het werkwoord: duiken, Cicero bijvoorbeeld had: “mergit se in mare”, hij ‘dompelt zichzelf onder in de zee’. Hoewel de vogelnaam, als afleiding bij mergere, *mersor had moeten zijn (‘duiker’), neemt men aan dat ook mergus duiker betekende. De Romeinen zelf namen dit al aan.
In eerste instantie vertaalden ze met mergus Grieks aithuia, wat de naam van een duikende zeevogel was, zie bij het genus aythya. Later staat mergus ook voor andere vogels, maar de soorten zijn moeilijk te bepalen, en de naam was bruikbaar geworden voor alles wat duiken kon (vergelijk de latere Germaanse namen duiker, taucher, diver, en zie ook opmerkingen bij mergellus, tachybaptus en aythya nyroca). André 1967 noemt als soorten die de Romeinen mogelijk bedoelden enkele meeuwen, stormvogels en aalscholvers. Geen zaagbekken, hoewel de middelste een kandidaat had kunnen zijn: aan Italiaanse kusten overwinteren er, en ook zaagbekken duiken.
Later wordt mergus weer anders ingevuld, wat juist door dat algemene mogelijk was. Albertus ±1260 lijkt de naam voor onder andere het nonnetje te hebben, bij Von Megenberg ±1350 lijkt het de dodaars te zijn. Gesner 1555 vervolgens gebruikt mergus voor een hele rééks duikende vogels, onder andere de fuut, de dodaars, de aalscholver. Daarbij heeft hij het ook over eenden die tanden hebben en die hij daardoor van de eigenlijke eenden onderscheidt (“Nos cum alias distinguimus, tum dentibus”, p.118). Dat was nieuw.
Ruim een eeuw later, bij Willughby en Ray, is er ineens een groep der zaagbekken, de Mergi, en Linnaeus volgt hen. En zo is mergus tegenwoordig een naam voor de zaagbekken, voor alléén nog maar de zaagbekken.