Photo credit: Internet Archive Book Images via VisualHunt.com / No known copyright restrictions
Tetrao Linnaeus 1758
Bij de oude Grieken was er een verwarrend groepje namen: tetraon, tetrix, tetrax. Taalkundig zijn ze één, maar ze werden, deels, voor verschillende soorten gebruikt. En later komen ze ook bij verschillende soorten terécht: tetraon alhier, tetrix bij het korhoen, tetrax bij de kleine trap. Tetrao was de Latijnse versie van tetraon.
De namen lijken een groep te vormen met Russisch teterjev korhoen, Zweeds tjäder auerhoen, Grieks tetaros fazant, Litouws teterva patrijs, Oudindisch tittira patrijs. Alle gaan waarschijnlijk terug op een Indogermaanse oernaam (*tetr-?), wat volgens de meeste etymologen een klanknabootsing was. Hier past het met ‘tetter’ weer te geven ‘klikken’ van mannetje auerhoen, maar de naam ontstond mogelijk in Oekraïne / Zuid-Rusland, waar men denkt dat de Indogermanen vandaan komen, en het auerhoen zit daar niet. Wel zitten daar patrijs, kleine trap en grote trap. Een vorm als *ter-, of *tr-tr, kan de verklanking zijn geweest van óf het terr-ik van de patrijs, zie ook bij perdix perdix, of het steeds herhaalde trrit van de kleine trap - misschien eerder van de patrijs, aangezien er bij de trappen geen nazaat van de oernaam zit. Later kon de naam ook bij andere hoenderachtigen terechtkomen - doordat het hoenderachtigen zijn - en/of doordat de naam ‘hoen’ ging betekenen.
Welke soorten tetrix en tetrax waren, is lastig te bepalen, zie bij het korhoen, tetrao tetrix, en bij de kleine trap, tetrax tetrax. Hetzelfde geldt voor tetraon: uit Griekse bron (alleen Hesychius) is er als omschrijving alleen maar: “ornis poios”, ‘zekere vogel’. Jobling 1991: mogelijk was het de fazant. Jobling 2010: mogelijk was het een parelhoen of een sneeuwhoen. Duidelijker is het bij Latijn tetrao. Plinius onderscheidt een kleine en een grote tetrao, en gezien zijn beschrijvingen waren dat het korhoen en (waarschijnlijk) het auerhoen. De grote: ‘broedt in de Alpen’. Het auerhoen broedt daar. In Griekenland echter komen beide nauwelijks voor en tetraon moet dan bijna wel een naam voor een van de andere hoenderachtigen zijn geweest.
Linnaeus 1758 kent de traditie, maar promoveert tetrao tot genus. Hij heeft er dertien hoenderachtigen in. Maar nadat het grootste deel daarvan in de loop van de tijd in andere genera terechtgekomen is, blijven in Europa toevallig juist de twee van Plinius erin over: korhoen en auerhoen.