De griel. Photo credit: Frank.Vassen on VisualHunt.com

Charadrius Linnaeus 1758

Aristoteles kende een vogel die charadrios heette. Op één plaats heeft hij hem bij de vogels die aan de zeekant leven, waar hij hem beschrijft heeft hij: stem en kleur zijn onbeduidend, hij is alleen ’s nachts actief, en hij huist in charadres (Grieks charadra: kloof, bergstroom, rivierbedding).

Er is aan het stormvogeltje gedacht. Lunczer 2009 denkt dat het een van de pijlstormvogels was. De meesten opperen de griel, burhinus oedicnemus, ook door het beroemde Griekse verhaal dat de vogel de geelzucht genas wanneer je naar hem keek, vergelijk bij hippolais icterina hetzelfde verhaal over de ikteros, waarin Plinius de wielewaal zag. Aristoteles schreef alleen niets over geel of geelzucht.

Gesner 1555 maakt er toch de griel van. ‘Door het vele geel lijkt het alsof hij de geelzucht heeft’. “Hic igitur, nisi fallor, charadrius Aristotelis fuerit”, ‘En als ik me niet vergis, was deze dan de charadrios van Aristoteles’ (p.246). Ook geeft hij het verhaal van de vogel die de geelzucht zou genezen. Arnott 2007 denkt dat Gesner gelijk had. Hij lijkt te bedoelen: door het vele geel, maar ook door het grote/gele oog (de lijder aan geelzucht moest naar het oog kíjken). Mogelijk begón het verhaal dan bij de griel - indien niet, dan bij de wielewaal, zie bij de spotvogel.

In de Middeleeuwen is de charadrius soms geel, dan weer wit, soms een concrete vogel, dan weer de suggestie van een genezende Christus in de gedaante van een vogel. Het is een tijd waarin er tegen ziekten weinig te beginnen valt, waarin bijgeloof dus steun is (maar realisme niet afwezig: wendde de vogel de blik af, dan stierf de patiënt). Ná de Middeleeuwen wordt het weer vooral een vogel. Bij Gesner dus de griel. Bij de spotvogel staan nog andere soorten.

Door Aldrovandi 1603 komt de naam bij de kleine plevier, charadrius dubius. Er is gedacht dat ook hierbij de geelzucht een rol speelde - de gele oogring in het zomerkleed - maar voor Aldrovandi was het dat de kleine plevier “hiatus riparum versari soleat”, ‘in rivierkloven pleegt voor te komen’ (p.536). Gesner liet zich leiden door de kleur, Aldrovandi laat zich leiden door de naam (zie ook bij charadrius hiaticula voor de bontbekplevier). Voor de informatie baseerde Gesner zich op Aristoteles, Aldrovandi baseert zich op Aristophanes, en deze schreef dat de charadrios een vogel van rivieroevers was. Handrinos 1997 geeft over Griekenland: de kleine plevier broedt “from coastal wetlands to mountain river valleys” (p.163). Het kon dus passen, wat Aldrovandi dacht. Alleen is de kleine plevier geen vogel van de nacht, en kleur en stem zijn niet onbeduidend (bij de griel 'de stem' trouwens ook niet).

Linnaeus maakt van charadrius een genus, waarin hij elf soorten heeft, onder andere de twee die tot dan charadrius werden genoemd: griel en bontbekplevier (deze zeg maar figurerend voor de kleine plevier). Tegenwoordig zitten in Europa in het bijzonder de drie kleine pleviertjes in het genus, de soort(en) waarbij Aldrovandi de naam had neergezet.