Photo credit: Aaron Maizlish via Visualhunt / CC BY-NC
Limicola Koch 1816
Latijn limicola betekende: in de modder wonend (limus: slijk, modder). Bij gebruik als zelfstandig naamwoord, zoals hier, betekent limicola: modderbewoner. In het genus zit alleen de breedbekstrandloper, zoals in 1816 ook bij Koch - die waarschijnlijk door de bijzondere snavel (zie bij limicola falcinellus) aan een eigen genus voor deze soort dacht.
Opmerkelijk is dat over gewoonten en verspreidingsgebied van deze vogel heel wat nog onbekend is. Hij broedt in Scandinavië en in een aangrenzend stukje Rusland, maar oostelijker is het onduidelijker: lokaal in Siberië, mogelijk in het héle Noorden van Eurazië? Voor een deel hangt het onbekende samen met aantal en biotoop: het is een schaars voorkomende broedvogel van de minder toegankelijke natte delen van de taiga (soms natte gebieden op bergen). In Zweden heet hij myrsnäppa, moerassnip, een naam uit 1875: van vóór 1816 zijn er geen Scandinavische namen voor de soort, was de vogel daar dus ook al slecht bekend. Op de trek zit hij óók bij moerassen en modderpoelen en hij overwintert aan modderige zeekusten. Limicola is door dit alles een geschikte naam, al wist Koch in 1816 natuurlijk veel minder dan wat men tegenwoordig (dan toch) weet. Nilsson 1858 is een van de eersten die hem in het noorden van Scandinavië weet te broeden: ‘in grasrijke moerassige gebieden’ (“i gräsrika kärr och morasser”, II-247).