Cisticola textrix, pincpinc voor het geluid. Photo credit: BioDivLibrary via Visualhunt / CC BY

Cisticola Kaup 1829

Net als in de genera saxicola, monticola, limicola en pinicola staat in cisticola het deel -cola voor in iets wonen (Latijn -cola: bewoner, colere: bewonen). De vraag is alleen: in wat? Jobling 1991 en enkele anderen dachten aan het plantengeslacht Cistus, een onderdeel van de Cistaceae, de zonneroosjes, maar in de biotoop van de graszanger zijn deze niet opvallend aanwezig.

Rafinesque 1810, zie bij cisticola juncidis, gaf voor de graszanger sylvia juncidis. In 1820 heeft Temminck de vogel ook, en zonder van Rafinesque te weten geeft hij sylvia cisticola, met een idem zelfbedacht Frans bec-fin cisticole daarbij, bec-fin was een algemene naam voor zangvogels met dunne snavels. Uitleg van cisticola geeft hij niet, en over de biotoop wéét hij niets, wél iets over het opvallende nest: “établit son nid dans les touffes d’herbes, et se choisit quelques brins qu’elle entrelace avec une matière cotonneuse; ce nid a la forme d’un etonnoir fermé par le bas, et garni intérieurement de matières cotonneuses” (p.229): maakt zijn nest in het gras, vlecht grassprieten samen via een wollig materiaal - het resultaat is een trechter die van onderen dicht is, van binnen met wollig materiaal bekleed. Snow 1998 beschrijft het nest als een “elongated pear- or bottle-shaped structure with entrance at or towards top”.

Door trechter (Frans etonnoir, vaker entonnoir) dacht Temminck waarschijnlijk aan Latijn cista: kist, eigenlijk: diepe cilindervormige tenen mand met deksel. En dat is dan wat de vogel bewoont.

Later weet Kaup 1829 het ook, al zegt ook hij niet dat de naam daarover gaat. Bij cisticola, wat hij van een Duits zistensänger voorziet, schrijft hij: “Sie leben wie die übrigen Rohrsänger, bauen aber ein trichterförmiges Nest ins hohe Gras” (p.119). Misschien nam hij het van Temminck over.