Photo credit: Internet Archive Book Images via Visualhunt.com

Gelochelidon Brehm 1830

Gelochelidon betekent lachzwaluw (Grieks gelos: lach, gelach, Grieks chelidon: zwaluw, zie bij het genus delichon). Het kawè-kawè van de lachstern, de soort waarvoor Brehm het genus gáf, is minder krijsend dan het geluid van andere sterns, is eerder lachend (Svensson 2010 heeft het over een “lachend ‘kwè-kwè-kwè’”, Ilitsjev 1990 schrijft: “Stimme variabel, melodischer als bei anderen Seeschwalben, schrille und kreischende Töne fehlen völlig”, p.247). Lachen hoorde men bij méér soorten sterns en meeuwen, vooral bij meeuwen, zie bij larus cachinnans. De zwaluw zit in de naam omdat vanwege de gevorkte staarten van sommige soorten de sterns lange tijd zeezwaluwen werden genoemd, zie bij sterna hirundo.

In 1820 beschrijft Brehm de vogel al uitgebreid. Hij kent hem van de Oostzeekust. ‘Op Rügen noemt men deze stern kleine lachmöve. Hun hähä lijkt op het lachen van mensen’. Hij verandert de Duitse naam in lachseeschwalbe (want het was een stern) en als wetenschappelijke naam geeft hij sterna risoria: lachstern (maar de naam van Gmelin 1789 was ouder, zie bij gelochelidon nilotica). In 1830 maakt Brehm er een genus van: “Lachseeschwalbe. Gelochelidon, Br.” (p.994). Dat is: hij vertáált lachseeschwalbe met gelochelidon. Maar laat de See weg, zoals bij sterna hirundo Linnaeus ook een zee wegliet (Duits See is niet altijd meer, is soms zee), maar dáár ontstond een toch nog zinvol ‘zwaluwstern’, hier ontstaat ‘lachzwaluw’, en dan denk je niet onmiddellijk aan een stern.

In Europa is hij sterk achteruitgegaan. Snow 1998: “range has contracted southward”. Over Duitsland geeft hij: “former breeding areas included Baltic coast” (p.764). Van dat laatste getuigen twee namen die Brehm in 1830 heeft: baltische lachseeschwalbe en gelochelidon balthica.