Zwarte zeekoet winter. Photo credit: DaveMaherPhotos on Visualhunt.com
Cepphus Pallas 1769
Cepphus is een gelatiniseerd Grieks kepphos. Taalkundig is de naam onduidelijk en Beekes 2010 geeft hem als vóór-Grieks. Vogelkundig ging het om een soort die zeeschuim at (wit schuim op golven) en die daardoor voor vissers zó makkelijk te vangen was dat kepphos ook ‘simpele ziel’ ging betekenen (zeelui gebruikten al snel ‘domkop’ voor zeevogels die zich makkelijk lieten vangen - rotspelikanen, noordse stormvogel, enzovoort, zie bijvoorbeeld bij fulmarus). Door zeeschuim kon het verhaal een fabel lijken, maar Dionysius had het over “flying or skipping over the water with its feet” (vertaling Arnott 2007) en dat doet denken aan het stormvogeltje, zie bij hydrobates hun gedrag. Bij Sundevall 1863 lijkt dit idee voor het eerst te staan en met de juiste redenering: het was plankton (maar de oude Grieken leek het dus zeeschuim). In Griekenland is één broedkolonie bekend, maar Handrinos 1997 vermoedt dat er meer zijn. In de tijd van de oude Grieken waren er mogelijk nóg meer.
Onder andere door ‘zeevogel’ hielden sommige Griekse schrijvers de kepphos voor een meeuw, wat een deel van de ornithologen van na 1500 overneemt: het was een meeuw of een meeuwachtige (of het was niet te bepalen); van de stormvogeltjes wist men nog bijna niets. Maar het kon ook nog zo: Gaza 1476 vertaalt de naam met fulica, waardoor Belon 1555 cepphus bij de meerkoet zet (fulica atra). Aldrovandi 1603: foutje van Gaza.
Bij Ray 1694 zit cepphus óók nog bij de meeuwen. Het is bij Möhring 1752 dat hij ineens bij de alken staat. Als een genusnaam voor zeekoeten, zo lijkt het. Möhring gaf vaker genusnamen die vragen opriepen, rhea is een bekend voorbeeld geworden. Toevallig de Sundevall van hierboven schrijft in 1857, in het ‘Journal für Ornithologie’: “Ein bedeutender Theil der Möhringschen Namen sind so unrichtig nach dem von Alters her angenommenen Sprachgebrauche, dass man dieselben gar nicht billigen kann” (p.242). Pallas echter neemt cepphus over, om redenen van systematiek: ‘met cepphus maakte Möhring mijn alk los van de futen en de duikers, maakte er in plaats van een zoetwaterduiker een seetaucher van’ - zeeduiker (niet meerduiker). Onder cepphus lacteolus namelijk gaf Pallas een naar hij dacht nieuwe alkensoort (in 'Spicilegia Zoologica', deel V, 1769, p.33). Men neemt aan dat het een leucistische zwarte zeekoet was. De vogel was aangespoeld aan de Nederlandse kust, tussen Katwijk en Scheveningen (‘later heb ik hem nergens meer gezien’). In 1776 geeft Pallas als verduitsing van zijn naam milchweißer seetaucher. De genusnaam zelf gebruikt hij later ook voor andere alken.