Geelgors. Photo credit: mattisj via Visualhunt / CC BY-NC-SA
Emberiza Linnaeus 1758
Emberiza gaat terug op Gesner 1555, waar het een latinisering van Zwitserduits embritz was, een naam met vele variaties, allemaal voor de geelgors, emberiza citrinella. Gattiker 1989 denkt dat de Zwitserduitse naam uit emberiza kwam, maar alles wijst op het omgekeerde.
In emberiza zit een graansoort, zoals in meer namen voor gorzen (en vinken): Nederlands gierstvink en haverkneu voor de geelgors, Duits kornfink voor de ortolaan, Duits gersthammer voor de grauwe gors, enzovoort. Zie ook miliaria bij de ortolaan, emberiza hortulana, en ook linaria bij de kneu, carduelis cannabina, en daar ook nog méér over het thema ‘zaden’ bij vinken, gorzen, mussen. En Nederlands gors: Eigenhuis 2004 denkt aan een samenhang met ‘gerst’.
Het gaat om drie dingen: gorzen aten zaden, sommige soorten zaten bij graanvelden, en ortolanen mestte men met graankorrels vet (om ze te eten of verhandelen). Bij emberiza gaat het om spelt, een vroeger veel verbouwde graansoort: in het Oudhoogduits heette spelt amaro, in het Zuidduits emmer (in Nederland heette een van de vormen emerkoren). De vogelnaam, embritz, ook emmeritz, gaat terug op Oudhoogduits amirzo (Duits ammer, de huidige algemene naam voor gors, gaat terug op de Oudhoogduitse variant amaro) (en in Engels yellowhammer voor de geelgors zit geen hamer, wel Oudengels amor: spelt - misschien dachten sommigen de hamer er wel bíj: men kan de ritmische zang hamerend vinden).
Etymologen veronderstellen een ouder *amarofogal, fogal viel eraf. Gevolg: aan emberiza is niet meer te zien dat het 'speltvogel' betekent.
Van vetmesten van geelgorzen lijkt geen sprake te zijn geweest. Wel zijn er berichten dat men ze in kooitjes had, onder andere omdat men een kanarie te duur vond, maar de omvang van dit gebruik is niet duidelijk. Bechstein 1795 noemt spelt bij wat ze in herfst en winter ‘in het veld’ eten, maar noemt het niet bij het voer dat men ze gaf. Het zegt niet alles, maar het zou kunnen betekenen dat de naam ontstond doordat men de vogels bij de speltvelden zag.
Waarschijnlijk was *amarofogal ook vanaf het begín de geelgors: Albertus ±1260 vermeldt gursa (de oudste vorm van gors), heeft als zíjn naam voor vrij zeker de geelgors citrina, en schrijft dat citrina naast gursa ook ameringa werd genoemd (“citrina [...] quam gursam quidam, alij autem ameringam vocant”) en dan zal ook *amarofogal de geelgors zijn geweest.
-
Enkele andere algemene namen voor de gorzen (geen codes hier):
Engels bunting, Frans bruant, Russisch ovsjanka: alle drie zijn later pas algemene namen geworden (voor ‘gors’). De Engelse was een naam voor de grauwe gors, emberiza calandra (grauwe gorzen "were originally known simply as Buntings"), de Franse was er een voor de groenling (voor de etymologie zie bij chloris chloris), de Russische was er een voor de geelgors (Russisch ovjos, ovsa: haver, verwant met Latijn avena: haver, zie ook Nederlands haverkneu hogerop). Van bunting is de etymologie omstreden.
Spaans escribano: schrijver, gegeven vanwege de eieren, die als met tekens beschreven lijken (vooral de eieren van geelgors, rietgors, ortolaan, cirlgors, grijze gors, grauwe gors). De geelgors werd op diverse plaatsen in Nederland schrieverik genoemd. Bij Granada is escribanía een naam voor ortolaan en grijze gors (de geelgors komt er niet voor). Waarschijnlijk waren het eierzoekers die de namen gaven.
Voor gors zie hogerop.