Picus viridis, groene specht. Photo credit: AnneTanne via Visual hunt / CC BY-NC-SA

Picus Linnaeus 1758

Algemene namen voor spechten zijn Latijn picus, Duits en Nederlands specht, en Engels woodpecker, zie ook bij de Picidae, en voor nog andere algemene bij het genus dendrocopos, en bij dendrocopos major. De meeste etymologen zien specht en picus als verwante namen, specht als een woord met een begin-S, picus zonder (men noemt dit een ‘mobiele S’). Als Indogermaanse wortel geeft men *(s)piko-. Sommigen denken dat ‘puntig’ hiervan de betekenis is, vergelijk de ‘Spie-woorden’ spijker en spie. Het past, bij hun dolksnavels, en *(s)piko- was dan: vogel met een spitse snavel, ofwel: ‘de puntige’. Probleem is alleen dat er in het Latijn geen met picus verwante ‘Pie-woorden’ zijn.

Een complicatie is ook Latijn pica, de vrouwelijke versie van picus en de huidige officiële naam voor de ekster (onduidelijk is welke van de twee de oudste is, wel dat ze van enkele eeuwen voor het jaar nul zijn). De ekster heeft óók iets puntigs, de spitse staart, goed te zien in de vlucht (en hij héét daardoor misschien wel ekster, zie bij pica pica), maar bij Plinius was pica vrij zeker primair de vlaamse gaai, de pica “quae glande vescuntur”, ‘die zich met eikels voedt’ (X-119), en de vlaamse gaai heeft niets scherps (voor glande zie bij garrulus glandarius voor de vlaamse gaai). Wanneer men echter aanneemt dat de Romeinen een overeenkomst zagen tussen de groene specht en de vlaamse gaai (en mogelijk ook de wielewaal), dan kan *piko- van oorsprong voor de groene specht hebben gestaan, en door die geziene overeenkomst bij de vlaamse gaai terechtgekomen zijn (en later bij de ekster). Het werk van Plinius lijkt er zelfs een echo van te bevatten. Aan het eind van zijn stuk over de spéchten namelijk staat een onverwacht: “Vescuntur et glande in hoc genere pomisque multae”, ‘Er zijn in dit geslacht ook vele die zich met eikels en andere boomvruchten voeden’ (X-42).

André 1967 oppert voor picus iets heel anders: nabootsing van het roffelen (“un mouvement rapide et un bruit sec”, p.129). Een bezwaar is dat hun vibrerend roffelen slecht weer te geven is met een kort ‘piek’. Wél passen hier het ‘lachen’ van de groene specht, enkele geluiden van de zwarte specht, en het ‘kiek’ van de bonte spechten, zie ook Grieks pipo bij de kleine bonte specht, dendrocopos minor.

Picus dan een klanknabootsing? Specht de spitssnavelige? Maar specht past óók al bij die geluiden, als piek met mobiele S: (s)piek. Als dit klopt, geldt *(s)piko- nog steeds. Alleen is het dan een klanknabootsing. De Vaan 2008 denkt ook in deze richting.