Gustav Mützel. Paapje (boven), tapuit (linksonder), roodborsttapuit (rechtsonder). Photo credit: Internet Archive Book Images via VisualHunt
Saxicola Bechstein 1802
Er was ooit een Kerklatijn saxicola: ‘die stenen afgodsbeelden aanbidt’. Dat moeten we hier natuurlijk niet hebben, maar de stenen wel, Latijn saxum: rots (en Latijn colere: bewonen, -cola betekent: bewoner).
Coomans 1947 vond saxicola “een voor de vogels van dit genus zeer passende naam” (p.41) maar de Europese soorten in dit genus, paapje en roodborsttapuit, saxicola rubetra en saxicola rubicola, zitten alleen plaatselijk in steenachtig gebied. Het punt is: Bechstein had in het genus ook de tapuit, oenanthe oenanthe, en dát is een rotsbewoner, bij díe paste het genus. Maar in 1795 ziet hij in het heuvelachtige Thüringerwald dat het paapje, waarvan hij de doorsnee biotoop goed kent, ook “in steinigen Gegenden” zit, Gegenden “wo einige Feldbüsche und einzelne Bäume stehen” (p.651), wat in Duitsland klopt, en zo komt naast de tapuit ook het paapje in saxicola - en gelijk ook de roodborsttapuit, waarover hij ongeveer hetzelfde schrijft.
‘Steinige Gegenden’ echter zijn slechts een beperkt deel van de biotoop, wat Bechstein zich later misschien realiseerde want in 1807 staat er ineens ‘hüglige Gegenden’ (p.689). Nóg later plaatst men paapje en roodborsttapuit in het beter passende pratincola: weidenbewoner, zie bij glareola pratincola - de tapuit is in saxicola gebleven. Maar als paapje en roodborsttapuit later opníeuw in saxicola worden geplaatst en de tapuit in oenanthe verdwijnt, ontstaat de merkwaardige situatie dat saxicola verdwenen is waar hij past - en terechtgekomen waar dat niet zo is.
Veel verwijst hier naar de tapuit. Voor waarschijnlijk het paapje heeft Klein 1750 saxicola en sylvia petrarum: van de rotsen, mogelijk door Duits steinfletsche bij Schwenckfeld 1603, het paapje, maar van oorsprong wás dit waarschijnlijk een naam voor de tapuit. En Ray 1694 heeft voor de roodborsttapuit Engels stone chatter, volgens Lockwood 1984 idem van oorsprong een naam voor de tapuit. Als steinfletsche en stone chatter inderdaad namen voor de tapuit waren, gingen ze op paapje en roodborsttapuit over door de globale gelijkenis van de drie vogels, maar een rol speelden dan ook wel de tek-tek-geluiden van alle drie, die men wel omschrijft als ‘tegen elkaar ketsende steentjes’, en van oorsprong kon saxicola dan wel eens een klanknaam zijn, voor een deel althans - waarbij de naamgever dat klankdeel niet begreep, het opvatte als biotoop. Als het zo ging, past de naam wél ..
Niet geheel duidelijk is wie saxicola bedacht. Misschien Klein 1750, hij hééft de naam in ieder geval, en een oudere lijkt niet te vinden. Ook schrijft hij: “Habitat inter saxa in desertis locis”, ‘Leeft tussen rotsen, in verlaten gebieden’ (p.78). En hij vermeldt steinfletsche.