Zanglijster, muurschildering Romeinse villa 'Livia Mural', vlak voor het begin van de jaartelling.

Photo credit: Ian W Scott on VisualHunt.com / CC BY-SA

Turdus Linnaeus 1758

Over Latijn turdus, lijster, zijn merkwaardige dingen bedacht. Isidorus circa 560-636 verbond de naam met Latijn tardus: laat, omdat de vogels pas tegen de winter verschenen. Charleton 1668 dacht dat de naam ontstaan was uit surdus: doof, in het Latijn namelijk was er ‘surdior turdo’: dover dan een lijster, voor iemand die wel horen kan, maar niet wil, die veel praat, maar niet luistert. Adolphe Pictet (1799-1875), die een belangrijke rol speelde bij het ontstaan van de Indogermaanse linguïstiek, kwam via het Oudindisch op de betekenis ‘vreesachtige vogel’, schrijft Vincelot 1867, die zelf nog méér afleidingen geeft.

Tegenwoordig is men er uit: op een enkeling na zeggen huidige etymologen dat het een klanknabootsing is, net als verwant geacht Engels thrush/throstle, Duits drossel, Zweeds trast, Litouws strãzdas, enzovoort (strãzdas met begin-S, vergelijk de mobiele S bij het genus picus). Via oudere vormen zouden alle teruggaan op een klanknabootsend *tr-zd-. Goed past dit bij de bekende ‘ratel’ van de grote lijster, turdus viscivorus, die er vele namen voor kreeg, maar t-r zit ook in geluiden van zanglijster, koperwiek en kramsvogel (minder bij merel en beflijster). Over de ouderdom van de naam zegt Lockwood 1984, bij throstle: “ancestral forms of this word will have been in existence as early as the second millennium BC”. Vergelijk bij turdus merula de ouderdom van merel en verwante vormen.

Vanaf de grote bloei van de ornithologie na 1500 wordt turdus als een algemene naam voor lijsters gebruikt. Voor de merels (meervoud want inbegrepen waren beflijster, rotslijsters, enzovoort) gebruikte men merula. Je had dus, vond men: merels en lijsters. Maar net als Klein 1750 zet ook Linnaeus 1758 de merels in turdus, wat aan Buffon 1770-1783 nog een protest ontlokt: ‘de families verschillen sterk’, onder andere doordat de lijsters grivelé zijn, zwart-wit gevlekt (een woord dat gevormd werd bij Frans grive: lijster). De merel, de belangrijkste van de 'merelfamilie', was niet zomaar een lijster, en is dat waarschijnlijk voor velen nog steeds niet.

-

Enkele andere algemene namen voor de lijsters (de codes zie op Home):

(?) Nederlands lijster, Oudhoogduits lîstera, lange IE. De naam is beperkt tot het Nederlandse en Duitse taalgebied. Tegenwoordig is het een algemene naam voor lijsters, volgens Suolahti 1909 was het ooit vooral de zanglijster, die voor velen ook dé lijster is. Voor de etymologie is gedacht aan een Protogermaans *laik-: melodie, gezang, en aan Grieks ligus: helder klinkend. Het zou dan de zingende, of de luid zingende zijn, wat uitstekend past, maar taalkundigen overtuigt de afleiding niet echt. Een andere mogelijkheid is om te verbinden met de steeds andere motiefjes in de zang van de zanglijster (zie bij turdus philomelos): daarin zit veel IE, en één verklanking daarvan werd misschien lîstera, of een voorloper daarvan. Een bezwaar is dat dit IE vaak aan het eind van de motiefjes zit, en de klemtoon ook (pubie-pubie, tsiviet-tsiviet, frederiek-frederiek).

(?) Frans grive, de algemene Franse naam voor de lijsters (merel en beflijster heten merle). Belon 1555: ze zijn naar de kleur benoemd, want iets zwart-wit gevlekts noemen wij “une chose grivelee” (p.324). Hij wist niet dat het andersom was: grivelé, vergelijk hogerop, was áfgeleid van grive, vogel(s) met donkere vlekjes op de lichte onderkant. Huidige Franse etymologen denken aan Oudfrans griu, uit Latijn graecus: grieks, en grive is dan: de Griek. ‘Het zou een trekvogel zijn waarvan men dacht dat hij in Griekenland overwinterde’. Maar zanglijster en grote lijster, de belangrijkste kandidaten voor de naam, trekken uit Frankrijk niet weg (en Belon schreef ook niet dat men zoiets bijvoorbeeld dácht). Buffon 1770-1783, die weet hoe het met grive en grivelé zit, denkt dat grive ontstond ‘uit de roep van de meeste lijsters’. Vincelot 1867: wellicht is het een naam voor het tri-tri of gri-gri van de zanglijster (onduidelijk is of hij de zang of de elektriserende alarmroep bedoelt). Houttuyn 1763 schrijft dat ‘sommigen’ grive afleiden van “het scherp Geluid, ‘t welk zy maaken, dat naar ‘gri’ of ‘tri, tri’ zweemt” (p.481). Hij bedoelt: lijsters in het algemeen, had dat waarschijnlijk uit een Franse bron. Onmogelijk is zo’n afleiding niet.