Waar men moeite mee had. Photo credit: BioDivLibrary via VisualHunt.com / CC BY
Phylloscopus Boie 1826
De vogels in het genus Phylloscopus worden soms Loofzangers genoemd, wat ze mooi onderscheidt van de Rietzangers, het genus Acrocephalus.
Men kan ze ook Bladkijkers noemen, gezien phylloscopus, een gelatiniseerde samenstelling van Grieks phullon: blad, en Grieks skopos: die uitkijkt, die nauwkeurig toeziet (hoort bij skopeo: het oog op iets richten, iets beschouwen, vergelijk bioscoop: naar het leven kijken). De loofzangers zoeken tussen de bladeren naar voedsel, inspecteren ze. Hoewel soms juist de ménsen de bladkijkers zijn, om een bladkijker te vinden, en om te bepalen wat het is. Het is klein en groenig, zit in het groene loof, en het lijkt op elkaar.
Bechstein 1795 noemde ze Laubvögelchen en schrijft bij de spotvogel, zijn eerste in de groep (de groep was iets groter dan wat nú Phylloscopus is): hij leeft van rupsjes, kevers, muggen, spinnen en andere insecten, “die er unter dem Laube hervorsucht, daher er beständig die Büsche, Bäume und Hecken durchkriecht” (p.660). Mogelijk inspireerde dit zijn landgenoot Boie tot phylloscopus.
Gesner 1555 had fitis en tjiftjaf, Aldrovandi 1600 de fluiter, zie bij phylloscopus trochilus, phylloscopus collybita, phylloscopus sibilatrix. ‘Maar er is veel verwarring in de beschríjvingen’, zei Bechstein, en bij ornithologen na 1500 zitten ‘de grote drie’ waarschijnlijk vaker, maar door de gelijkenissen zijn ze ook dáár niet makkelijk te vinden. Belon 1555 had alle drie misschien, onder Frans chanteur: zanger, één naam, geen nadere bepaling van soorten. Bij Buffon 1770-1783 is het ook zo, maar bij de fitis, die hij onder Frans pouillot en chantre heeft, heeft hij wel een beschrijving van de geluíden van de drie (maar hij denkt aan geluidvariáties, niet aan soorten). Bij Bechstein 1795 is het veel verder: hij onderscheidt de drie, en ook genoemde spotvogel, en nog enkele meer. Maar eerder, bij White 1788, staan de 'grote drie' voor het eerst. In een brief van 1768 aan Thomas Pennant schrijft hij, met gepaste trots: “I have now, past dispute, made out three distinct species of the willow-wrens [...] which constantly and invariably use distinct notes” (p.57). Hij noemt ze smallest willow-wren (tjiftjaf), middle willow-wren (fitis), largest willow-wren (fluiter). Pennant 1768 had voor de fitis Engels willow-wren, winterkoning van de wilgen, lees: kleine vogel van de wilgen. Later wordt dit willow warbler, de huidige Engelse naam voor de fitis.
Voor de moeite die men ook later nog met de geelgroene loofvogels had zie bij hippolais polyglotta, in het bijzonder onder Engels melodious warbler.