Dendrocopos major, grote bonte specht (juveniel)

Dendrocopos Koch 1816

Met dendrocopos maakte Koch de bonte spechten en de drieteenspecht los van wat hij als de eigenlijke spechten zag: de zwarte, de groene, de grijskop. Hij bedacht de genusnaam bij Grieks dendrokopeo: bomen vellen (Grieks dendron: boom, kopto: slaan, houwen, kopos: de slag, het slaan). De naam betekent: boomhakker, boomklopper.

Koch was ongetwijfeld geïnspireerd door échte oude Griekse namen. Aristoteles, die naast de draaihals waarschijnlijk groene, zwarte, kleine bonte en een of meer van de grotere bonte kende, zie bij de soorten, geeft een uitvoerige beschrijving van wat een specht is en heeft als algemene namen druokopos en druokolaptes (de eerste hiervan werd het huidige genus dryocopus). In beide namen zit Grieks drus: boom, in het bijzonder de eik, in veel oude culturen een min of meer heilige boom (en/of gewijd aan de god van de donder), in druokolaptes zit daarnaast nog Grieks kolapto: slaan, tikken, met de snavel pikken. En zo staat ook hier: boomhakker, boomklopper.

Andere algemene namen voor de spechten zijn Duits baumhacker, Engels woodpecker, Vlaams houthouwer, Frans pique-bois (houtbikker) en Noors treklopp (tre is boom, vergelijk Engels tree). En Koch zelf gaf bij het genus, als Duitse vorm ervan: baumpicker. Overal was er dit naamtype. Van spechten viel vooral op dat ze op bomen tikken of timmeren - om voedsel te bemachtigen of om een nestholte uit te hakken - het bekende roffelen dient andere functies maar men zal het vaak onder dezelfde noemer hebben geschaard.

Voor nog andere algemene namen voor de spechten zie bij het genus picus, bij de familienaam Picidae, en bij dendrocopos major.