Garrulus glandarius, vlaamse gaai, foto van Pixabay.com
Garrulus Brisson 1760
De naam garrulus zit in Europa bij drie vogels: het is de genusnaam van de vlaamse gaai, garrulus glandarius, de soortnaam van de scharrelaar, coracias garrulus, en de soortnaam van de pestvogel, bombycilla garrulus. Het begon bij de vlaamse gaai, op de andere twee is de naam ‘overgedragen’, zie aldaar. In de primaire naam zit het Latijnse zelfstandig naamwoord garrulus: kletskous, babbelaar (Latijn garrire: praten, babbelen, snateren, vooral van dieren gezegd; het bijvoeglijk naamwoord is garrulus: praatziek, babbelachtig). In de overgedragen namen zit een heel andere betekenis dan bij de vlaamse gaai.
Bij Van Cantimpré ±1240 staat de naam waarschijnlijk voor het eerst: 'De garrulus is, zoals Isidorus zegt, naar zijn praatzucht genoemd. Want hij is de spraakzaamste der vogels. Verder roept hij onaangenaam. En imiteert vogels’. ‘Als hij jong is, wordt hij gekooid, om te leren spreken’. ‘Zijn verenkleed is zó gevarieerd, dat gezegd wordt dat hij alle kleuren van alle vogels heeft’ (“Hec avis tanta plumarum varietate distinguitur, ut nullus ei ceterarum avium color deesse dicatur”, p.209).
Onder andere door de gevarieerdheid van de kleuren lijkt dit sterk de vlaamse gaai. En deze babbelt ook: naast een krijsend schrèijk-schrèijk geeft hij soms zachte ‘concertjes’, ongeveer zoals ook spreeuwen doen. En hij imiteert veel: de ekster, die het ook had kunnen zijn, doet dat niet. De oude Grieken overigens wisten het meeste hiervan al, misschien inspireerde dat Van Cantimpré ook (volgens Brands 1935, ‘Griekse diernamen’, hadden de Grieken het babbelen ook al in een náám, in báskillos, ‘de babbelzieke’, p.120).
Wel corrigéért Van Cantimpré genoemde Isidorus (560-636) (aartsbisschop van Sevilla). Deze namelijk hád het over graculus, niet over garrulus: “Graculus a garrulitate nuncupatus”, ‘Graculus is naar zijn praatzucht genoemd’, vergelijk het eerste stukje bij Van Cantimpré. Die graculus was vrij zeker de kauw, zie bij pyrrhocorax graculus. De terechtwijzing bij Van Cantimpré luidt: ‘graculus is zwart, garrulus heeft véle kleuren’.
Dat Van Cantimpré de vlaamse gaai bedoelde, denkt daarna ook Van Maerlant ±1266: “Dies is hi garrulus ghenant, Een gai hetet in Wals lant”. En ook Gesner 1555 ziet in garrulus de vlaamse gaai (en nóemt de ‘vele kleuren’). Nederlands vlaamse gaai staat er mogelijk ook voor: rijke Vlaamse kooplui stonden lang geleden bekend om hun fraaie kledij. Als de naam vanuit Nederland gegeven is, kan hij zelfs spottend en/of neerbuigend zijn bedoeld: vogel die zich te mooi uitdost, vergelijk bombycilla bij de eveneens (te) fraai uitgedoste pestvogel (diverse sites op Internet zien vlaamse gaai als een foute vertaling van een Frans gai flammant, vlammende gaai, vlammend voor de vele kleuren, maar Franse bronnen en oude Franse ornithologische werken géven zo’n naam niet, waarschijnlijk schrijven de sites het elkaar na).