Loxia curvirostra. Photo credit: JAC6.FLICKR via Visualhunt.com / CC BY
Loxia Linnaeus 1758
In loxia, het genus van de kruisbekken, zit Grieks loxos: scheef, zijwaarts gebogen. De naam is gegeven door Gesner 1555, die in de ornithologie de eerste is die een kruisbek heeft - eerder lijken er in elk geval geen sporen van te zijn, vreemd genoeg ook niet bij Grieken en Romeinen. Gattiker 1989 haalt uit 'Aberglaube und Zauberei' van Seyfarth 1913 dat Plinius dé kruisbek had, loxia curvirostra, maar Seyfarth schrijft dat volgens Plinius betreffende vogel de geelzucht ‘aantrok’, en deze daardoor uít de mensen trok (p.185), een functie die gele vogels konden hebben, en het zou dan sowieso het geelgroene vrouwtje moeten zijn, maar Plinius zegt niets wat op ‘kruisbek’ duidt. Voor die geelzucht trouwens, én Plinius, zie bij charadrius en bij hippolais icterina.
Ouder dan Gesner zijn wel sommige námen. Suolahti 1909 geeft een 15e eeuws Duits crînis, overgewaaid uit het Slavisch. Taalkundig vergelijkt hij met Tsjechisch krivonos: kromneus (waarin Tsjechisch křivý: krom, en nos: neus), maar het kan ook een naam voor de vluchtroep zijn geweest. In het Wendisch/Sorbisch, óók een Slavische taal, was er sjkrjnc, vergelijk crînis, mogelijk ouder dan crînis, maar de Slavische naam is sowieso ouder dan de 15e eeuw, kan heel goed de oudste naam voor de kruisbek zijn (één Duitse bron heeft het over “Entlehnung [uit het Tsjechisch] in der Zeit vor 1300”).
In gebieden waar de kruisbek niet broedt, was hij bekend door de invasies. Op papier is er: “At the turn of [1251], at the season of fruits, certain wonderful birds never before seen in England appeared, particularly in orchards. They were a little bigger than larks and ate the pips of apples [de pitten] and nothing else from the apples. So they robbed the trees of their fruit very grievously. Moreover they had the parts of the beak crossed and with them split the apples as if with pincers or a pocket-knife” (Fisher 1966, p.179, vertaling uit het Latijn van een beschrijving uit 1251). Gezien de appels was het dé kruisbek. Zonder een naam.
Ook Gesner had dé kruisbek. Hij noemt krziwonoska, kromneusje (tegenwoordig is het křivonoska) en geeft ook Duitse namen: “Hanc avem lingua Germanica Krützvogel, id est cruciatam, vel Krummschnabel, id est curvirostram appellat [...] a rostri figura”, vanwege de snavelvorm heet hij in het Duits krützvogel: de gekruiste/gekruisigde, ofwel krummschnabel: krombek (p.568); ‘alleen bij deze vogel namelijk liggen de snavelpunten als een kruis over elkaar, en vanwege de obliquitas ervan, de scheefheid [Pitiscus 1738: de “schuynse stant”], heb ik hem loxia genoemd’, de scheve, de kromme (de bovensnavel is gekromd, maar loopt wel recht: het is de ondersnavel die er kruiselings, en gekromd, onderdoor gaat).
De kruisbek viel ook op door het vroege broeden. Vroeg broeden en invasies zijn aanpassingen aan hun voornaamste voedsel: zaden uit de kegels van naaldbomen, die ze er met de snavels uitwrikken. Maar de snavels vielen misschien toch het meest op. Men vond ze zelfs een misvorming, omdat men niet snapte wat de vogels ermee deden, en dus zocht men een verklaring, wat lang geleden al gauw een christelijke werd: uit medelijden met Christus aan het kruis zou de kruisbek hebben geprobeerd de spijkers uit zijn handen en voeten te trekken, en de doornen uit zijn kroon. Het lukte niet, leverde hem een krom getrokken snavel op, en door het bloed een rode kleur.
In het ontstaan van krützvogel kan dit verhaal hebben meegespeeld. En in loxia zit het dan ook nog enigszins: Gesner weet waar de kruisbek zich mee voedt, maar nog niet waar de snavel voor dient. Rond 1700 begint men het te snappen.
Door hoe Linnaeus zijn genus loxia definieert overigens - het gekruiste van de snavel hoorde er namelijk niet bij - heeft hij er vooral vogels met normále snavels in: goudvink, appelvink, haakbek, groenling, enzovoort. Ray 1694 had de naam nog voor alleen de kruisbek.