Photo Credit: charlie.syme Flickr via Compfight cc
Puffinus puffinus (Brünnich 1764: Procellaria puffinus). Eng. manx shearwater. Ned. noordse pijlstormvogel.
Puffinus is een latinisering van Engels puffin, tegenwoordig de Engelse naam van de papegaaiduiker, fratercula arctica. Minder duidelijk was voor welke soort puffin van óórsprong de naam was, en hoe het met de etymologie zit.
Lockwood 1984 stelt dat puffin, uit 1490 bekend als pophyn, een naam was voor de noordse pijlstormvogel, voor het ingezouten jong. Vlak voor het uitvliegen worden de jongen erg vet, door een olieachtige substantie die de ouden hen voeren. Aan de westelijke Britse kusten, waar de noordse pijlstormvogel dé pijlstormvogel is, ving men grote aantallen en zoutte ze in (in het hele land waren ze een “esteemed delicacy”). Door dat ‘gepofte’, opgezette, zou puffin zijn ontstaan, uit Engels puff, “in the sense to be swollen”, en puffin zou dan ‘fatling’ betekenen, ‘de vetgemeste’. Lockwood denkt dat het een naam bij handelaren was. De overdracht op de papegaaiduiker: puffin kwam eerst voor ook de levende adulte pijlstormvogels te staan, maar op de eilanden waar ze broedden, broedden ook papegaaiduikers en beide broedden in holen en men ving ook (jonge) papegaaiduikers. “In these circumstances, some confusion of names resulted”, en zo kwam pophyn bij de papegaaiduiker.
Het is een inmiddels veel geciteerd idee. Maar sommigen aarzelden, omdat de oudste vormen van de naam O hebben, niet U. De ‘Oxford English Dictionary’ opperde dat de naam Keltisch kon zijn (Cornish hier), omdat de naam in Cornwall of op de Isles of Scilly was ontstaan, en het zou er een zijn geweest voor: de papegaaiduiker. De Cornish naam zou door het bolronde van de papegaaiduiker invloed van Engels puff hebben ondergaan, en zo puffin geworden zijn. De overdracht op de noordse pijlstormvogel: Willughby 1676 en Ray 1678 zien jongen van de noordse pijlstormvogel aan voor jongen van de papegaaiduiker en noemen de noordse pijlstormvogel daardoor puffinus anglorum, ‘de puffin van de Engelsen’, en zo komt puffinus bij de verkeerde terecht. Dat van de holen deed er dan niet toe, misschien wel dat de donsjongen van beide bolrond zijn, of het was wat Newton 1893-1896 schreef: dat de twee op gelijke wijze geprepareerd werden (Ray zag zijn exemplaren in verzamelingen).
In “Puffin, a Loanword from Cornish”, een artikel in ‘Notes and Queries’ van 2005, pakt Andrew Breeze de draad van het Cornish weer op. Opgetekend voor de papegaaiduiker acht hij Keltisch (hier Bretons) poc’han, de klemtoon op de O. Verder is er Bretons poc’haner: bluffer, uit Bretons poc’haniñ: snoeven, opscheppen. Breeze verbindt met Bretons boc’h: wang - wat volgens hem mag omdat in het Bretons de P en de B makkelijk door elkaar liepen (naast verkleinend poc’hanig is er verkleinend boc’hanig). Dit boc’h kwam uit Latijn bucca: opgeblazen wang, en dan zit je bij de opvallende ‘wangen’ van de papegaaiduiker (ze zijn opmerkelijk groot). Breeze: shearwaters “lack prominent cheeks”. En deze zág men ook minder, omdat ze overdag op zee zijn. Zijn conclusie is: pophyn was van oorsprong de papegaaiduiker, en was een afstammeling van de niet-opgetekende Cornish versie van poc’han.
Het idee van Breeze lijkt iets onderbouwder dan het idee van Lockwood, de O in de oude vormen (er zijn er meer dan alleen pophyn) is misschien doorslaggevend.
De vogel zelf, de noordse pijlstormvogel, komt mogelijk voor het eerst voor in Njal’s Saga. De bemanning van Vikingschepen, gemeerd bij het Engelse eiland Man in afwachting van ‘de Slag bij Clontarf’ in 1014, wordt ‘s nachts geplaagd door ‘raven’ die vreselijke geluiden maken (pijlstormvogels hebben door hun nachtelijke geluiden wereldwijd een reputatie). Bij Man broedden er veel en naast puffinus anglorum hadden Willughby en Ray als naam puffin of the isle of man, vergelijk huidig manx shearwater, al komt de vogel er tegenwoordig niet meer voor. Uit 1652 is er een beschrijving van de kolonie op Man door James Chaloner. Hij heeft puffin, wat zou kunnen suggereren dat de naam al eerder bij die soort zat, maar Willughby en Ray noemen Chaloner niet. Het zou ook kunnen suggereren dat Lockwood gelijk heeft, maar hij noemt Chaloner niet.
In 1570 heeft de Engelsman John Kay de naam voor de papegaaiduiker, als puphin, en gelatiniseerd: puphinus. Hij beschrijft de gekleurde snavel. In 1555 heeft Gesner informatie van Kay, maar pas in 1585 heeft hij ook de naam. Had hij hem in 1555 gehad, dan was puffinus nu misschien het genus van de papegaaiduiker, niet fratercula (zie verder aldaar). Op een ándere plaats in zijn boek van 1555 echter heeft Gesner puffin wél, met idem informatie uit Engeland, en hij noemt hem puffinus anglicus. De soort daar is moeilijk te bepalen (mogelijk de noordse pijlstormvogel).
-
Enkele andere namen voor de noordse pijlstormvogel (de codes zie op Home):
(U) Duits schwarzrückiger sturmtaucher, een naam in Meyer 1822. Typerend voor de noordse pijlstormvogel is de roetzwarte bovenkant, bij een witte onderkant.
(G) Engels cockle, een naam voor het min of meer kakelende en eindeloos doorgaande nachtelijke geluid bij de broedkolonies, een hees kokko-dò-òh, waarbij de vreemd aandoende Engelse naam cockathodon, een naam op de Isles of Scilly, goed past (maar Lockwood 1984 vermoedt er een Keltische naam onder, oppert *cok an dodn: ‘cock of the wave’). Rond 1915 schreef Percy Lowe in ‘Our common sea-birds’, naar aanleiding van de geluiden en de broedkolonies: “Babel, I should think, was comparatively quiet to it”.
(G) Engels shearwater - de vogel ‘scheert’ het water: in de kantelende vlucht lijkt hij met de punt van een vleugel door het water te snijden (iets meer hierover staat bij het genus hydrobates). Nederlands pijlstormvogel zou er een variatie op kunnen zijn, als Nederlandse zeelieden Engels pilwater oppikten, de naam is opgetekend in 1603 en is volgens Lockwood 1984, gezien dialect peel (‘strike repeatedly, beat’), eenzelfde naam als shearwater. Maar het kan ook gaan om ‘zo snel als een pijl (vliegen)’: bemanningen van boten zagen de vogels ‘voorbij schieten’, getuigden ze (Gilliard 1959, ‘De wereld der dieren. Vogels’, schrijft: “Als de wind constant is, kunnen de vleugels soms wel over een afstand van een paar kilometer in glijstand blijven staan, terwijl de vogel, soms op enkele centimeters boven zee, door de lucht scheert”, p.71).
(V) N noordse pijlstormvogel, waarschijnlijk door puffinus arcticus van Friedrich Faber 1822, die de naam gaf omdat de vogel zo hoog als IJsland kwam, noordelijker dan andere pijlstormvogels.
(V) Engels night bird, een naam op de Skellig Islands bij Ierland: pas in de nacht vallen de broedkolonies goed op, door de af en aan vliegende vogels, en door de geluiden. Meer hierover bij Arabisch umm-gharnàya voor calonectris diomedea.