Photo credit: markkilner on Visualhunt.com
Phalacrocorax carbo (Linnaeus 1758: Pelecanus carbo). Eng. cormorant. Ned. aalscholver.
Voor het zwarte van de aalscholver (maar alle drie de Europese aalscholvers zijn min of meer zwart) kreeg hij vele namen, bijvoorbeeld corvus marinus: zeeraaf, zie bij phalacrocorax, of Vlaams meerkraai, of Engels black diver. De soortnaam carbo lijkt er ook een te zijn, gezien Latijn carbo: houtskool. De naam zal zo ook zijn bedóeld, maar het is niet onmiddellijk evident.
Linnaeus ontleent carbo aan carbo aquaticus van Gesner 1555, die hem van Albertus ±1260 heeft. Albertus schreef: ‘wat de mensen een scholver noemen, noemen wij carbo aquaticus’. Hij kende hem goed: onder morfex avis had hij een uitgebreide en treffende beschrijving. Gezien zijn woordkeus in Liber VII (“mergus magnus niger, qui a quibusdam carbo aquaticus vocatur”, ‘grote zwarte duiker, door sommigen carbo aquaticus genoemd’) was carbo aquaticus een bestaande naam, en mogelijk was het dan een variatie op corvus aquaticus, waterraaf, bij Plinius een synoniem voor phalacrocorax, zie bij het genus (voor carbo is ook gedacht aan Duits scharb, en Gesner nóemt deze aalscholvernaam, maar Albertus niet). Gesner moet alleen nog interpreteren wat Albertus bedóelde, veronderstelt dat deze dacht dat carbo gegeven was “ab atro carbonis colore”, ‘vanwege de zwarte kleur van houtskool’ (p.131).
Het idee van ‘raaf’ - Latijn corvus, Grieks korax - staat al bij Aristoteles. Hij had een ‘korax kaloumenos’, een ‘zogenoemde raaf’ (de echte korax was natuurlijk de raaf zelf): het was een watervogel met zwempoten, de grootte van een ooievaar maar kortere poten, het kleed zwart, het nest in bomen. Alle drie de aalscholvers komen in Griekenland voor, maar de kuifaalscholver nestelt niet op bomen, en de dwergaalscholver is heel wat kleiner dan de ooievaar. Kortom: de aalscholver.
-
Enkele andere namen voor de aalscholver (de codes zie op Home):
(U) Frans grand cormoran: grote aalscholver, in Temminck 1820. In diverse landen is 'grote aalscholver' de officiële naam voor de aalscholver, omdat het de grootste van de drie Europese aalscholvers is. Bechstein 1809 had een Duits schwarzer gänstaucher, gans voor de grootte.
(U) Noors hvidlaaring: wit-dij, een naam in Pontoppidan 1752 (huidig hvit, ook kvit, betekent wit, lår is dij).
(U) Zeeuws paster en domenie, namen bij het Zeeuws-Vlaamse Cadzand, volgens het ‘Woordenboek van de Vlaamse Dialecten’ was paster een naam bij de protestanten, domenie een naam bij de katholieken - beide zijn namen voor het kleed (maar aan 'aalscholver met gespreide vleugels' dacht men mogelijk ook).
(G) Engels diver, omdat het fabelachtige duikers zijn, en dito onderwaterzwemmers. In Italië is er marangone, op Sardinië margone, beide stammen af van Latijn mergus: duiker.
(G) Fins kalakorppi: visraaf (kala is vis), de raaf zit hier natuurlijk voor het ‘zwarte’ (vergelijk korax hogerop). Duits vielfraß, veelvraat, een naam bij de Oder, opgetekend door Frisch 1733-1763. Vissers zagen met lede ogen aan wat de vogels allemaal verorberden, scholden op hun ‘vraatzucht’. Sommige huidige vissers doen het ook.
(G) Nederlands scholver, aalscholver, schollevaar, Duits scharbe, Zweeds skarv, enzovoort. In aalscholver zit naast de aal een woord dat teruggaat op Indogermaans *(s)ker, *(s)kor: schreeuwen, alle zijn namen voor de geluiden in de broedkolonies, vergelijk de klanknabootsende wortel *kr- bij het genus corvus voor de Kraaien (in phalacrocorax zit van die Kraaien toevallig de raaf, in kalakorppi hierboven ook). Voor -aar of -vaar zijn diverse verklaringen voorgesteld .. Een andere naam is Pools chracholek, genoemd in Deterville 1817: “Les Polonais appellent ainsi le Cormoran”. Hij hoort bij Pools krakać: krassen, knarsen, maar daarin zit dan wel weer die wortel *kr-.
(V) Zweeds havstjäder: zee-auerhoen. Zweeds tjäder is het auerhoen, dat hier zit vanwege de overeenkomsten in grootte en kleed. Zie ook Fins karimetso, rots-auerhoen, bij phalacrocorax aristotelis.
(V) Nederduits boomgans, een naam aan de Noord-Duitse kust: de nesten zitten vaak in bomen, de vogels zelf rusten ook in bomen.