Photo credit: Andrej Chudy via Visualhunt / CC BY-NC-SA

Nycticorax nycticorax (Linnaeus 1758: Ardea nycticorax). Eng. night heron. Ned. kwak.

Vanaf de oude Grieken was er in Europa een nachtraaf, een nuktikorax (Grieks nux: nacht, korax: raaf). Romeinen latiniseren tot nycticorax. Aristoteles schreef dat de nuktikorax ook otos werd genoemd, wat een uil was, zie bij asio otus. Raaf en uilen zag men als voorspellers van onheil, en een uil kon men dan ook náchtraaf noemen. Arnott 2007 denkt overigens dat men de naam toen ook al voor de kwak gebruikte. Daarop zou duiden: de raafachtige roep, dat in huidig Griekenland de kwak nuktokorakas heet, dat de Pseudo-Callisthenes uit de derde eeuw na Christus het had over ‘several birds perched by a lake’, en dat bij Aristoteles jagers hem vingen doordat eentje voor hem danste, wat de vogel nadeed, een ander hem van achteren pakte (het kan duiden op de paringsdans van mannetje kwak: afwisselend op de ene dan de andere poot staand). Niet onmogelijk is zelfs dat nuktikorax bij de Grieken van óórsprong een naam voor de kwak was, láter pas voor een uil: de kwak broedt in Griekenland lokaal. In ándere regio’s werd de naam dan op een andere nachtvogel toegepast.

Rond 400 na Christus staat nycticorax in de Bijbel, als een vertaling van Hebreeuws kôs, een onduidelijke soort. En een Germááns nachtraaf ontstaat: Oudhoogduits nahtram, Oudnoords nâtthrafn, Oudengels nihthræfn, maar het zijn boekennamen, vertalingen van de Bijbelse. De schrijvers van die boeken zien er vooral een uil in. Suolahti 1909: maar onder invloed van de Kerk wordt het ook een volksnaam. Met verhalen zoals in Scandinavië waar het een naam voor de ‘spookachtige’ nachtzwaluw wordt: hij zou de dolende geest zijn van mensen die zonder het juiste geloof gestorven waren. De nachtzwaluw was een geheimzinnige soort en daardoor ‘bruikbaar’ voor zo’n interpretatie, vergelijk bij caprimulgus.

Bij de eerste grote bloei van de ornithologie, na 1500, interpreteert men natuurlijk ook. Belon 1555: ik ken zo’n vogel niet. Turner 1544: het is ‘de uil’. Terwijl hij los daarvan in een brief aan Gesner schrijft dat bij Bonn een vogel naghtraven werd genoemd, en volgens hem was dat de caprimulgus, de nachtzwaluw.

Gesner 1555 zet nycticorax bij de kwak. Hij vermeldt hoe schrijvers de nuktikorax zagen (overwegend als een uil), krijgt een tekening van de kwak, met nachtrab en nachtram erbij, maar zegt verrassend genoeg óók: “quae tamen neque caprimulgus, neque nycticorax mihi videtur”, dat de nachtrab ‘mij noch de caprimulgus noch de nycticorax lijkt te zijn’: ‘de nachtrab [de kwak, dus, bij hem] leeft bij water en riet, waar hij in de nacht onaangenaam roept’ (p.604). De tekening maakte hem duidelijk dat de vogel geen uil was, dus niet de óude nuktikorax was, en naghtraven van Turner leek zoveel op nachtrab en nachtram dat het niet een andere vogel dan de kwak kon zijn, de nachtzwaluw kon hij dus óók doorstrepen .. Gesner wist niet dat het bij de Grieken waarschijnlijk al de kwak was .. Mogelijk trouwens was bij de kwak ‘nachtraaf’ als vanzelf wel terechtgekomen, of zelfs opnieuw ontstáán, door het nachtelijke en de raafachtige roep.

Gesner heeft nu twéé nachtraven: de oude Griekse en een nieuwe Duitse. Het uiteindelijk gevolg is: in huidig nycticorax zit de nachtrab, niet de nuktikorax. Dat blijkt ook uit de latere editie van 1585: Gesner heeft nycticorax daar ineens twéé keer: als de oude Romeinse latinisering van nuktikorax - en als zijn eigen latinisering van de Duitse naam (“Nycticorax non veterum sed vulgo sic dictus”, p.628). En Linnaeus, bij zijn ardea nycticorax, gaat uit van de editie van 1585 en van de ‘nieuwe’ nycticorax. Volgt daarin ook Willughby 1676 die bij de kwak niet “Nycticorax” heeft, maar “Germanis Nycticorax” (abusievelijk inclusief de roerdomp, wat Ray 1694 rechtzet). Maar niet iedereen viel op hoe vreemd het was gegaan en zo vind je in sommige huidige boeken dat nycticorax een latinisering is van nuktikorax.

Het idee van een ‘nachtraaf’ zou uit nog diepere en complexere gronden kunnen komen, uit de Wilde Jacht bij de Germanen, een nachtelijke groep krijgsmannen die op snuivende paarden door de lucht raasde, vergezeld van blaffende honden, in de oudste versies geleid door Odin/Wodan, de god waarbij twee raven hoorden, Huginn en Muninn (Armstrong 1958). Mogelijk ging het om voorouderverering, later werd ‘de Wilde Jacht zien’ een teken van onheil - nacht was angst: duisternis, wolvengehuil, witte wijven. Armstrong lijkt de naam nuktikorax niet te hebben gekend, maar in het oude Griekenland was er iets vergelijkbaars: Hekate, de godin van de tovenarij. Haar komst werd aangekondigd door een blaffende hond en ze werd vergezeld van raven en uilen. Anderzijds: een mythe van de Wilde Jacht wás er bij de Grieken niet. En in de verhalen rond Hekate speelde de raaf geen prominente rol. Maar het begin van de nachtraaf, dat lag wel bij de Grieken.

-

Enkele andere namen voor de kwak (de codes zie op Home):

(U) Ardea cinerea minor, kleine asgrijze reiger, een naam in Aldrovandi 1603, ardea cinerea was de blauwe reiger, bij Gesner 1555, en ook nu nog, zie ardea cinerea - de kwak is bij de reigers juist met de blauwe het best te vergelijken, en is dan kleiner.

(U) Noord-Amerikaans black-crowned night heron, in Canada en de Verenigde Staten de officiële naam voor de kwak. Frans bihoreau à manteau noir: kwak met een zwarte mantel, een naam in Temminck 1820.

(U) Nederlands blaeuwe kwak, in Nozeman 1789, die echter twéé kwakken kent: “deeze zoo genaemde Blaeuwe, en de Bruingesprenkelde” (het zal de juveniel zijn geweest). Officieel Frans bihoreau gris, een naam voor het vele grijs in het kleed, in de vlucht lijkt hij zelfs gehéél grijs. Frans bihoreau stond in Belon 1555, als een naam voor de kwak, maar in de 14e eeuw was het buhoreau, wat voor de etymologie de weg wees naar Middelfrans buor(t), maar dat was de roerdomp, vergelijk Oudfrans butor bij botaurusbuhoreau was een verkleining van dat buor(t), en was dan: roerdompje (Imbs 1971-1994, ‘Trésor de la Langue Française’). Beter past die aanduiding bij het woudaapje, ixobrychus minutus, qua kleed een miniatuur roerdomp, maar de naam kwam dus bij de kwak terecht.

(G) Enkele van vele namen voor de vluchtroep: Nederlands kwak, Russisch kvakva, Frans pouacre (pwakr), Italiaans giacu (in Piëmonte), Arabisch waqr (in Egypte), Noord-Amerikaans quok. Audubon vermeldde een Noord-Amerikaans qua bird - “back-crowned night heron or qua bird”.

(G) Duits focker, een naam in Schwenckfeld 1603. Suolahti 1909 verbindt met Nederduits focken: fladderen. De naam betekent dan fladderaar, en was er dan een voor de witte sierveren, die met de bewegingen van de vogel heen en weer gaan (ook met de wind). Nozeman 1789: “Tot hoogen prys pleeg men deeze Pennen te verkoopen, tot een sieraed aen de hoeden der aenzienelyken”.

(V) Duits nächtliche rohrdommel, nachtelijke roerdomp, bij Naumann 1838 de Duitse naam. Het viel hem op dat je de kwak vooral in de nacht opmerkt (hóórt): daarin was de vogel anders dan de rohrdommel, de roerdomp. Voor het nachtelijke zie natuurlijk ook bij nycticorax.