Photo credit: serguei_30 on Visualhunt / CC BY-NC-SA

Ciconia ciconia (Linnaeus 1758: Ardea ciconia). Eng. white stork. Ned. ooievaar.

Voor een zo bekende soort als de ooievaar hadden de oude Romeinen natuurlijk een naam: ciconia. De etymologie ervan is niet helemaal rond, maar de meeste etymologen denken dat het een klanknaam is. Vroeger werd dan wel eens verbonden met Latijn canere: zingen, maar de ooievaar zingt niet (deze etymologie rond 600 bij Isidorus, maar ook nog bij enkele etymologen van de 20e eeuw). André 1967 vervolgens plaatst ciconia in een reeks namen die waarschijnlijk uit een klanknabootsend kik- voortkwamen (de Latijnse C is qua uitspraak een K). De Vaan 2008 denkt aan ‘een klanknabootsing met reduplicatie’, zoals ook bij Latijn cicada: krekel (reduplicatie is verdubbeling van een woord of van een deel van een woord, soms is het een klinkerwisseling, waarvan 'wirwar' een voorbeeld is). Reduplicatie kan nadruk leggen, zoals het recente ‘meisje meisje’ voor een meisje dat men 'heel erg een meisje' vindt. Ze kan ook herhaling impliceren, zoals waarschijnlijk in (ci)conia: de naam zal staan voor het beroemde klepperen met de snavel (wat Albertus ±1260 al schreef: “eo quod sic sonat cum percussione rostri sic est vocata”, p.618). Perzisch laqlaq voor de ooievaar is van het type verdubbeling (de naam werd overgenomen in het Arabisch) (en in het Turks als leylek). De ‘nadruk’ waarmee het klepperen plaatsvindt, speelde in laqlaq waarschijnlijk mee, in ciconia idem. De ooievaar is in beide namen de luid (en herhaaldelijk) klepperende.

-

Enkele andere namen voor de ooievaar (de codes zie op Home):

(U) Officieel Duits weißstorch: witte ooievaar (storch zie verderop). In Nederland wordt wel witte ooievaar gebruikt, maar voor sommigen klinkt dit waarschijnlijk als een pleonasme (‘witte schimmel’). Willughby 1676 had ciconia alba, witte ooievaar, waarschijnlijk de oudste van dit naamtype: Gesner 1555 had voor de witte ooievaar nog gewoon ciconia, voor de zwarte ooievaar ciconia nigra, zie ook aldaar.

(U) Duits bunter storch: bonte ooievaar, ‘bont’ noemde men vogels die zwart-wit waren, of zwart-grijs, niet snel vogels met véle kleuren (vergelijk bonte kraai voor corvus cornix, of bonte kwikstaart voor motacilla alba). Aristoteles had voor de ooievaar Grieks pelargos, de etymologie is niet onomstreden, maar vaak wordt aangenomen dat ook hier het zwart-witte zit (Chantraine 1968: pel- hoort bij pelios, zwartachtig, argos betekent wit).

(G) Engels stork, Duits storch, een naam die waarschijnlijk ‘stijfpotige vogel’ betekent, hij is verwant met het woord ‘sterk’ (in Nederland, waar stork ook voorkomt, wordt het wel een ‘ablautvariant’ van sterk genoemd). Men zal vooral het statige, stijfbenige lopen hebben bedoeld, minder de poten zelf. In Duitsland is er 'gehen wie ein Storch im Salat’, stijf of onbeholpen lopen.

(G) Noordduits (Oostfries) poggekönig, pogge betekent kikker. Een Noordduits spreekwoord luidt: “de Störken nöögt, mutt Poggen hebben”, ‘wie ooievaars uitnodigt, moet kikkers hebben’, dat wil zeggen: wie gasten uitnodigt, moet aan hun lievelingseten denken.

(V) Duits hausstorch, een naam voor waar ze vaak nestelen, daarmee ook voor het zo vertrouwde, vergelijk huismus voor passer domesticus. Vaak plaatste men een wiel op het dak, om de vogels te verleiden er te gaan broeden.

(?) N ooievaar, Fries adebar, Oudhoogduits odobero, en vele meer, ook uiver, eiber. De etymologie van de naam is omstreden. De meest geciteerde (wat niet per se 'de meest voor de hand liggende' betekent) komt uit op de betekenis ‘schat-drager’. De ooievaar bracht geluk, en in het bijzonder: de kinderen (*auda-: schat, rijkdom, voor bero vergelijk Engels to bear: dragen). Er is een oude band tussen mens en ooievaar, en er zijn vele verhalen over, en pogingen om de band te duiden. Er zit hier een historie zoals ook bij de huismus.