Photo credit: Frank.Vassen via Visual hunt / CC BY

Ciconia nigra (Linnaeus 1758: Ardea nigra). Eng. black stork. Ned. zwarte ooievaar.

Gesner 1555 schreef het al: ‘van veraf lijkt de rug geheel zwart [Latijn niger, nigra: zwart], van dichtbij zie je dat het zwarte gemengd is met iets groens of blauwachtigs, en met wat purper, zoals ook enkele andere soorten hebben’. Toch noemt hij hem ciconia nigra, waarschijnlijk door schwartzer storck, wat hij als een naam bij Zürich geeft. Frederik II ±1246 had ciconia nigra al, én de eerste kleurtekening van de soort, maar Gesner lijkt het boek niet te hebben gekend. Het ‘zwarte’ contrasteert met het wit van dé ooievaar, ciconia ciconia, die soms ciconia alba werd genoemd, en witte ooievaar (Latijn albus: wit). Voor de witte heeft Gesner echter niet wysser storck, hij heette storck zonder meer, omdat het dé ooievaar was (velen zullen ook niet weten dat er nóg een ooievaar is). Waarschijnlijk door datzelfde donkere trouwens, schrijft Gesner over de zwarte: ‘hij zou ook bij de ibissen kunnen passen, maar vanwege de rechte snavel heb ik hem bij de ooievaars gezet’. Bij Zürich deden ze dat misschien wel automatisch.

Bij Griekse en Romeinse schrijvers lijkt niets te vinden wat op kennis van de zwarte ooievaar duidt, waarschijnlijk doordat hij geen ‘openbaar leven’ leidt zoals de witte (en in Griekenland komt hij dan ook nog eens weinig vóór). Arnott 2007 geeft als reden dat men de twee niet onderscheidde, wat niet goed voorstelbaar lijkt. Hoe dan ook, de zwarte verschijnt pas ‘laat’ in de boeken, bij Frederik II dus, en bij Albertus ±1260, maar daar zonder naam. Bij dé ooievaar schrijft hij: “Invenitur etiam genus ciconiae totum in dorso nigrum et in ventre subalbum [er is ook een ooievaar met de hele rug zwart, de hele buik witachtig], sed hoc non nidificat in hominum habitationibus [maar hij nestelt niet op de woningen van mensen], sed in paludibus deserti [maar in afgelegen moerassen]”. Dat wist hij dus.

De oude Egyptenaren kenden hem wél, noemden hem mrwryt, beeldden hem af ..

-

Enkele andere namen voor de zwarte ooievaar (de codes zie op Home):

(V) Duits waldstorch, bos-ooievaar, nú een naam voor de kaalkopooievaar, eerder voor de zwarte ooievaar. De naam werd gegeven voor het voorkomen in bossen met in de buurt water; voor het contrast vergelijk hausstorch, bij ciconia ciconia. In Duitsland had men voor de zwarte ook wilder storch, vogel van wilde gebieden. Toen Europa lang geleden nog vooral bos was, was de zwarte misschien wel dé ooievaar.

(?) Zweeds odinsvala: zwaluw van Odin (Wodan), maar bij Gesner 1555 waren er al Deens/Duits onschval en Beiers utenschwalb, en ook bestond er een Oudhoogduits utsualvi, en onduidelijk is dan of in de Zweedse naam echt Odin zit (maar een etymologie van de groep is er nog niet) (als Uttenschwalbe overigens was het ook iets in de Duitse heraldiek, met bij één familie op het wapenschild een sterk op de zwarte ooievaar lijkende vogel). Als de Zweedse naam níet bij de groep hoort: Hortling 1944 (p.120) vermeldt van iemand het idee dat je, door het zwart-witte in de vlucht, in de zwarte ooievaar een enorme boerenzwaluw kon zien, en bij ‘zo enorm groot’ kon je van de goden zijn, “en guds, Odens fågel” (Zweeds en is een, gud is god). De zwarte ooievaar broedde toen nog in Zweden, dus men kón hem zien vliegen.

(?) Russisch aist, zit tegenwoordig in de officiële Russische namen voor beíde ooievaarsoorten. Een van de ideeën over de naam (besproken in Grisjtsjenko 1996: “к вопросу о происхождении названия ‘аист’”, een artikel op Internet) gaat uit van Duits heister, een naam voor de ekster, pica pica (óók een zwart-witte soort). Dit heister zou via Pools hajster veranderd zijn in Russisch geister, bekend uit de 15e eeuw (het Russisch kent geen H, vandaar de G). Vervolgens ging het suffix -er verloren, de G zit nog in enkele lokále vormen van de naam. Als dit allemaal klopt, was aist primair een naam voor de zwarte ooievaar, gezien het zwart-witte, bovendien: volgens Grisjtsjenko broedde de witte ooievaar toen nog niet in Rusland (maar werd er later óók mee benoemd, en zo werd aist een algeméne naam). Naast de boerenzwaluw van hogerop, had men dan eventueel ook met de ekster vergeleken ..