Photo credit: Agustín Povedano via VisualHunt.com / CC BY-NC-SA
Platalea leucorodia Linnaeus 1758. Eng. spoonbill. Ned. lepelaar.
In vele talen is de lepelaar of spoonbill benoemd naar de lepelachtig eindigende snavel, ook in het huidige Grieks, maar de óude Grieken benadrukten het witte, in leukerodios, ook leukorodios: witte reiger (leukos: wit, erodios: reiger). Wel is het een naam die men, in de vorm erodios leukos, voor waarschijnlijk álle witte reigers gebruikte, zie bij de kleine zilverreiger, egretta garzetta.
Bij Aristoteles is de leukerodios een witte watervogel met een lange en brede snavel, kleiner dan de erodios, de reiger. Pelikanen vallen dan af, omdat ze groter zijn. De lepelaar blijft over. Het zal een bekende soort zijn geweest, volgens Arnott 2007 waren ze “quite commonly featured in ancient Egyptian art”, waarvan de Grieken ze mogelijk kenden, daarnaast van plaatselijk broeden in Griekenland zelf.
Een vogel van die grootte, en met zo’n snavel, lijkt makkelijk geïdentificeerd, of herkend aan de hand van Aristoteles’ beschrijving. Maar Plinius ziet het niet, en Isidorus ook niet, waarbij de eeuwige verwarring met de pelikaan (zie bij platalea én bij pelecanus) misschien een rol speelde. Van Cantimpré ±1240 heeft hem wel. Onder het kopje “De alio genere ardearum”, ‘Over een andere reigersoort’, heeft hij een reiger ‘die van de andere afwijkt doordat zijn snavel vooraan breed is, breder dan drie vingers (breed zijn)’. ‘Die punt lijkt geschapen om zich makkelijker van levensonderhoud te voorzien’. ‘Hij leeft van vis, die hij met alle moeite met de snavel moet misleiden, vervolgens pakt en opslokt’. Het zal de eerste beschrijving zijn van hun gedrag: de maaiende bewegingen bij het foerageren, en het snelle inslikken van de opgeschrikte prooi. Van Cantimpré heeft er níet de naam leukerodios bij, geeft alleen: ‘een andere reiger’. Misschien ontdekte hij hem zelf. Aan de benedenloop van de Schelde misschien.
Gesner 1555 kent de lepelaar, maar zet leukerodios en erodios leukos bij de zilverreiger(s). Het is Belon 1555 die leukerodios bij de lepelaar neerzet, zoals ook albardeola, bij Gaza 1476 de vertaling ervan (Latijn albus: wit, ardeola: kleine reiger, zie dat genus). En via Aldrovandi 1603 en Willughby 1676 komt de naam bij Linnaeus terecht.
-
Enkele andere namen voor de lepelaar (de codes zie op Home):
(U) Nederlands lepel-gans, in Houttuyn 1763, Duits löffel-reyger, in Frisch 1733-1763, Noors skje-stork, lepel-ooievaar. Drie van de vele namen waarin de ‘lepel’ zit - in ‘gans’, ‘reiger’, ‘ooievaar’ zit iets een heel anders: de moeite die men had om deze ‘afwijkende’ vogel onder te brengen bij een groep die men kende. Reiger werd overigens het váákst gekozen.
(U) Frans spatule: spatel, officieel Frans spatule blanche: witte lepelaar, in zekere zin: witte spatel. Italiaans beccarivale, wat als gewoon woord spatel betekent (ook spade). Men benoemde de lepelaar dus ook wel eens naar iets anders dan naar de lepel .. Frans truble, een naam in Belon 1557. Als gewoon woord is het: schepnet (voor de visvangst) en dan zóu je kunnen denken aan de verwarring met de pelikaan, zie bij de genera platalea en pelecanus, maar in de 12e eeuw betekende truble hiernaast óók: ‘een soort spade’, en dat moeten we hier dan waarschijnlijk hebben.
(U) Nederlands schoffelaar, een naam in Houttuyn 1763, mogelijk een variatie op lepelaar. En wellicht zit in beide namen óók wat ze met die snavel dóen, hoe ze ermee foerageren. Verder lijkt schoffelaar op Engels shoveler voor de slobeend, een naam die voor de enorme snavel staat (Engels shovel: schop/spade). Engels shoveler wordt soms ook aan de lepelaar toegeschreven, omstreden is voor welke van de twee het van óórsprong de naam was (maar zie ook bij anas clypeata). Denkbaar is tot slot dat schoffelaar en shoveler aan elkaar gerelateerd zijn, dat de ene uit de andere voortkwam.