Photo credit: David A. Hofmann on Visualhunt
Branta bernicla (Linnaeus 1758: Anas bernicla). Eng. brent goose. Ned. rotgans.
Bernicla was een naam bij Turner 1544, zie zijn “branta et bernicla” bij branta. Men dacht soms dat het een latinisering was van Engels barnacle, eendenmossel, maar de vogelnaam was er rond 1200 al, barnacle is van later. Er is wel een verbánd, door een Middeleeuws verhaal, qua fabelachtigheid vergelijkbaar met dat rond de alkuon van de Grieken, zie bij het genus alcedo. De brandgans, branta leucopsis (maar ook de rotgans zal zijn bedoeld), zou niet uit een eí komen, zoals elke normale vogel deed, maar uit de eendenmossel (die daardoor ook eendenmossel héét, en Lepas anatifera: eenddragende mossel - ze hechten zich aan schepen, wrakhout, enzovoort). Men gaf beschrijvingen en tekeningen en in wetenschap en theologie speelde het onderwerp een rol. De verhalen hadden een lang leven, ook al schreven Frederik II en Albertus in de 13e eeuw, en later Belon en Clusius, dat het hen onzin leek. Een speciale versie was dat de vogels aan bomen groeiden, wat bij Albertus ±1260 Duits boumgans gaf, bij Van Maerlant ±1266 Nederlands boemgans, in Engeland tree goose. Van Maerlant: “Bi den becke hanghen si an thout” (versregel 717). Later vielen ze dan in het water en groeiden uit tot volwassen ganzen. Met een zwarte steel hangt ook de eendenmossel ergens aan.
De verhalen zullen uit van alles voortgekomen zijn. Door zwarte steel en blauwgrijs lichaam kan men in de eendenmossel een rotgans/brandgans in miniatuur zien. Ook wist men nog niet waar de vogels broedden (arctisch) en men wilde een verhaal. Tot slot de katholieke kerk: aangezien de vogels dan zoiets als vis waren, kon de kerk de gelovigen vlees laten eten op momenten dat dit volgens de leer niet mocht (in gebieden waar ze níet overwinterden, deden andere watervogels daartoe dienst). Een complicatie: een vergelijkbaar tafereel staat op Grieks aardewerk. Armstrong 1958 dacht onder andere daardoor dat het om een wijdverbreide vis-vogel-mythe zou kunnen gaan, maar in Griekse en Romeinse bronnen is geen spoor van de mythe te vinden, en in Middeleeuwse bronnen waren de verhalen uitsluitend Noordwest-Europees. Het tafereel kan wel passen in een reeks van ándere ontstaansverhalen: vliegen uit mest, kikkers uit modder, enzovoort. Men probeerde altijd al voor Darwin te spelen.
Bernicla was mogelijk een latinisering van Middelengels bernacle, een naam die voortgekomen was uit Middelengels bernak, en eind 12e eeuw was het bernekke. Van Cantimpré ±1240 had bernesca, bij hem eerder de brandgans dan de rotgans. Giraldus 1187 had bernaca, wat de oudste gelatiniseerde vorm is. Lockwood 1984: bernaca was mogelijk Iers bairneach, de schaalhoorn - wat niet hetzelfde is als 'eendenmossel', maar de vogelnaam zou dan op een andere manier toch uit het verhaal kunnen komen. Kitson 1998 echter veronderstelt een Oudengels *berndhnecca: verbrande nek. En via *bernecca werd dit bernekke. Qua betekenis is bernicla dan te vergelijken met branta: ‘de verbrande’. Maar ‘bernekke, lijkend op bairneach’ hielp misschien wel mee bij het doen ontstáán van het eendenmossel-verhaal.
-
Enkele andere namen voor de rotgans (de codes zie Home):
(U) Frans cane au collier blanc: eend met een witte halsband, een naam in Belon 1555, voor de witte zijhalsvlek. Belon is de eerste die de rotgans overtuigend heeft: een tekening en een beschrijving (eerder was hij waarschijnlijk wel mee-bedoeld in branta, zie aldaar). In het Duits ontstond ringelgans, wat ook als een Nederlandse naam is gebruikt. Los hiervan was er Oudnoords helsingr, waarin helsi zit: halsband.
(G) Deens tanggås: zeewiergans, omdat ze dat eten (gås is gans).
(G) N rotgans, een naam voor het diepe rròh-rròh, de eerste optekening is uit 1504, in ‘Esbatement vande Schuyfman’. Men denkt dat de naam ontleend is aan Oudnoords hroðgâs (gâs is gans). In het huidige IJslands is het hrota, wat ook de naam voor een der ondersoorten is. Eigenhuis 2004 schrijft dat de naam ook in Nederland of Friesland kan zijn onstaan, gezien de grote aantallen overwinteraars, maar in ten minste één regio van IJsland zijn er in de lentes van 1986 tot en met 1996 elk jaar ruim 10.000 aangetroffen, en dan kan de naam ook daar zijn onstaan, bovendien komt in een van manuscripten van de Edda, rond 1270, al hrotgás voor.
(V) Nederlands zeegans, omdat ze overwinterend vooral langs kusten zitten, de brandgans zit meer in het binnenland. Belon had voor de rotgans, naast cane au collier blanc, ook nog Frans cane de mer, zee-eend, en daarbij in de tekst: ‘het zijn zeevogels’. De naam werd ook algemener gebruikt, een Nederlandse vertaling van ‘Brehms Thierleben’ van 1876-1879 deelde de ganzen zo in: Anser, het geslacht der Ganzen (de grauwe ganzen, soms ‘eigenlijke ganzen’ genoemd), en Branta, het geslacht der Zeeganzen.