Photo credit: Agustín Povedano via Visualhunt.com / CC BY-NC-SA
Anas platyrhynchos Linnaeus 1758. Eng. mallard. Ned. wilde eend.
De wilde eend is een 'breedsnavel', in platyrhynchos zitten Grieks platus (plat, breed, wijd) en Grieks rhunchos (snavel). De naam past. Maar ook niet: de mééste eenden hebben een brede snavel. Er ging een en ander mis.
Gesner 1555 begint een stuk over eenden met: “Anatem platyrynchum appello a rostri latitudine”, ‘vanwege de breedte van de snavel noem ik deze eend platyrynchus’ (p.116). Het enkelvoud is bedrieglijk: hij behandelt er divérse soorten, de kop boven het verhaal begint met: “De Anatibus Platyrynchis”, ‘over de breedsnavelige eenden’. Hij bedoelt het als een algeméne naam.
Hij beschrijft er onder andere slobeend, kuifeend en brilduiker. De slobeend, anas clypeata, lijkt het ‘type’ van het groepje: van kop en snavel geeft Gesner op p.117 een tekening (om de snavel goed te laten uitkomen), de soort wordt niet één maar drie keer genoemd, en een van de passages erover begint met: “Anas latirostra maior, ein Breitschnabel” (anas latirostra is zijn Latijnse versie van anas platyrynchus) (Suolahti 1909 geeft van de Duitse naam trouwens nog een oudere versie, breitsnabel, 15e eeuw). Gesner: ‘Bij deze breitschnabel is de snavel bijna twee keer zo breed als bij de andere breedsnavelige eenden’. Naast een algemene naam was het dus ook een bijzondere, gezien breitschnabel. De snavel van de slobeend maakte altijd indruk, gaf veel namen. En uit breitschnabel ontstaat dus platyrynchus, huidig platyrhynchos.
De soort die Gesner in dit verhaal níet noemt, is de wilde eend. Deze heet bij hem anas fera torquata - wilde eend met een halsband (de witte halsring) - en ook in de tekst komt geen platyrynchus voor. Het is door Linnaeus dat ‘breedsnavel’ nog maar bij één soort staat, en dan niet eens bij de slobeend. Ray 1694 had er nog vier in zijn groep, Linnaeus moet inperken, omdat hij binomiale namen wil en voor elke soort een unieke naam. Minder duidelijk is wat hem ertoe bracht platyrhynchos dan bij de wilde eend neer te zetten.
Met wilde eend is ook iets: alle eenden leven in het wild. Maar men híeld er ook, had dus vogels die tamme eend heetten, of gewoon eend. De eenden die in het wild voorkwamen, noemde men vervolgens vaak wilde eend, al kende men enkele van de bestaande namen voor de concrete soorten (bij de ganzen was het ook zo, zie wilde gans bij het genus anser). Misschien kwam wilde eend bij de huidige soort terecht doordat deze de stamvader van de tamme was: het contrast was daar het duidelijkst.
Van Cantimpré ±1240 lijkt de eerste beschríjving van de wilde eend te hebben: ‘het mannetje heeft een groene kop en hals, en een witte halsband’. Even later, bij Albertus ±1260, staat hij nog duidelijker. Beiden hebben hem onder anas, eend. Geen toevoeging. Albertus schrijft ook: ‘wij kennen de tamme eend en de wilde eend, maar van die laatste heb je diverse soorten’.
-
Enkele andere namen voor de wilde eend (de codes zie op Home):
(U) Nederlans blokeend, ‘grote eend’, in de Nederlands sprekende delen van België een veelgebruikte naam. Blok zit in diverse namen voor grote(re) vogels, het woord werd gebruikt voor kloek, groot.
(U) Frans canard colvert, ‘eend met een groene hals’, het is de officiële Franse naam, was er van oorsprong natuurlijk een voor het mannetje. Bij de hals is de kop inbegrepen. In Noord-Amerika vergaten ze juist de hals: greenhead.
(U) Noors krusand: kroeseend, voor de omhooggekrulde middelste staartveren, bij het mannetje.
(U) E mallard, uit Frans malard, en dat uit Oudfrans maslart. Daarin zat masle: mannetje, ‘dier dat bevruchten kan’ (met -art als achtervoegsel). De naam betékent dat ook: mannetje. Bij eenden zijn de verschillen tussen de seksen groot, en de wilde eend was dé eend, en men hield ze: het verschil in kleed kon niemand ontgaan. Men zag het verschil trouwens ook aan hun mannetjesgedrag, misschien speelde dat een ról bij de naamgeving.
(G) Voor het bekende kwaken van het vrouwtje is er onder andere klanknabootsend Italiaans quaqua (“la femmina usa spesso un ‘qua qua qua’ rumoroso”), maar officieel Russisch krjakva wordt gerelateerd aan een wérkwoord, aan krjakat’: kwaken. Voor vergelijkbare namen zie bij de krakeend, anas strepera.
(G) Duits storent, in Gesner 1555, Nederlands stoer-eend in Houttuyn 1763 (in Kiliaan 1605 stoer-eendt, een vertaling van storent). Suolahti 1909 verklaart storent met een werkwoord storen: woelen, hier: in ondiep water voedsel zoeken (‘grondelen’) en zo de bodem ‘storen’. Gesner wist dit al: “dieweilen sie mit dem Schnabel im Erdreich [bodem] wühlet, den Sand und die Kräuter durchstöhret” (Horst 1669, I-94). Gesner gaf storent ook een Latijnse vorm: anas scrutatrix, eend die doorzoekster is (vergelijk Engels scrutinize). De namen betekenen dan: woeleend, vrijer: grondeleend.
(V) Engels common duck, Duits gemeine ente, en in Houttuyn 1763 Nederlands gewoone eend, alle omdat de wilde eend dé eend was, en de nog gewonere támme eend de afstammeling ervan. Ouder was trouwens anas fera, ‘wilde eend’, maar daarmee kon in de boeken van naturalisten élke niet-tamme eendensoort worden aangeduid, vergelijk wilde eend hogerop.
(?) Anas boschas, in Linnaeus 1758. Zonder het te weten had Linnaeus de wilde eend twee keer: p.125 het vrouwtje, onder anas platyrhynchos, p.127 het mannetje, onder anas boschas. Voor dit soort gevallen bedacht men later als regel dat de eerstgenoemde naam de officiële zou worden, wat anas boschas deed verdwijnen, terwijl het lange tijd dé naam voor de wilde eend was geweest. Hij ging terug op Grieks boskas, baskas, phaskas, mogelijk de wintertaling. De etymologie is onduidelijk.
(?) Duits stockente, misschien een naam voor broeden op een knotwilg, wat ze niet vaak doen, maar het viel dan wel op. De knotwilg is een boom die men ‘auf den Stock schneidet’ (Stock is boomstronk), dus ‘tot op de stronk’ (‘knotten’). Op Orkneys en Shetlands is er Engels stock duck, waarin ook de geknotte boomstronk kan zitten, of anders wel via een omweg: diverse woorden op die eilanden hebben een Scandinavische oorsprong en de Noorse naam voor de wilde eend is stokkand (and is eend). Volgens Falk 1903-1906 was dit een naam voor de snavel (‘een soort stok of boomstronk’), maar stockente 1687 is ouder dan stokkand 1762 en de Noorse naam kan dan aan de Duitse zijn ontleend. Waarmee de cirkel rond zou zijn.