Photo credit: Kentish Plumber via Visualhunt / CC BY-NC-ND
Anas penelope Linnaeus 1758. Eng. wigeon. Ned. smient.
Het had penelops moeten zijn, naar Grieks penelops, de naam van een watervogel, misschien een eend. Gesner 1555 en Belon 1555 schrijven nog penelops. Aldrovandi 1603 heeft penelope. Dat had te maken met de beroemde Penelope, de vrouw van Odysseus. Volgens Griekse fabels heette ze naar de vogels die haar redden, volgens de ene nadat ze als baby in zee gegooid was, volgens een andere nadat ze zichzélf in zee had gegooid, na het gerucht dat Odysseus bij Troje omgekomen was. De reddende vogel zou de penelops zijn geweest.
De gegevens bij Griekse schrijvers zijn tegenstrijdig: de penelops is bont gekleurd, heeft een rode hals (of een veelkleurige), het voorkomen van een eend, de grootte van de tamme duif (of was groter dan de gewone eend). Pollard 1977 denkt aan de smient, Lunczer 2009 schrijft dat het ‘ongetwijfeld’ de wintertaling was, anas crecca. Buffon 1770-1783 noemde nog de tafeleend, aythya ferina, maar schreef ook dat de soort niet te bepalen viel. In ‘Eve of the festival: making myth in Odyssey 19’ van 2011 concludeert Levaniouk: “All that is actually clear [...] is that the penelops is a smallish water bird, and Aristotle mentions additionally that it lives at sea”. ‘Misschien was het niet eens een eend’.
Bij de identificatie van de soort helpt ook de etymologie niet: er ís er geen. André 1967 schrijft dat penelops een vóór-Grieks woord is, mogelijk Afrikaans, en een betekenis is dan ver weg.
Gesner - de eerste die de smient sowieso heeft - komt voor de penelops op: ‘wij kennen deze vogel niet’, “nisi ea fit anas fera quam Germani appellant Rothalß”, ‘tenzij het de wilde eend is die de Duitsers rothalß noemen’ (p.106). Hij bedoelt de tafeleend. Aldrovandi volgt hem in de gegévens, maar zijn tekening van “Penelope mas” (het mannetje) is vrij zeker de smient. En waarschijnlijk daardoor kiest Willughby 1676 voor de smient, wat Linnaeus overneemt.
De penelope is hiermee, door ‘toewijzing’, een duidelijke soort, voor de penelops geldt dat men alleen kan gissen.
-
Enkele andere namen voor de smient (de codes zie op Home):
(U) Vlaams voskop, een naam voor de voskleurige kop. Noors raudnakke: roodnek, zoals ook de tafeleend er een heeft, wat daar vergelijkbare namen gaf (de krooneend heeft het minder, de wintertaling nog minder). Engels bald pate: kaalkop, voor het gele stuk op het voorhoofd, alsof hij daar kaal is.
(G) Duits pfeifente, in Gesner 1555. In Nederland ontstond fluiteend, mogelijk dóór pfeifente. Mannetje smient heeft een opvallend, fluitend uwieuw. Gesner krijgt de naam van zijn correspondent Georg Fabricius en latiniseert tot anas fistularis (Latijn fistula: pijp, buis, rietfluit). In Italië is de huidige officiële naam fischione: fluiter. Officieel Pools świstun hoort bij świstać: fluiten, betekent dus ook al fluiter. En zo zijn er nog vele meer. Misschien zit in een aantal van deze namen invloed van pfeifente, maar fluiter of fluiteend kon ook steeds weer opnieuw ontstaan, bij een zo duidelijk fluitend geluid.
(G) N smient, Fries smeant, Vlaams smie-aande, Engels smee duck, Duits schmünte, Vlaams smei, en zo zijn er nog meer. Voor smie, net als voor Engels smew voor het nonnetje, mergellus albellus, is ofwel gedacht aan een klanknabootsing, ofwel aan de betekenis ‘klein’ (aan een mogelijk *smê-ent dan, smê bij Oudhoogduits smâhi: klein). Kroonen 2013 echter acht ‘klein’ hier onwaarschijnlijk. Klanknabootsing kan heel goed, gezien het ‘glijdende’ uwieuw zie bij pfeifente. En smew, smjoe, wat niet past bij de geluiden van het nonnetje, past wel bij die van de smient. Lockwood 1984 schrijft dat smew óók voor de smient werd gebruikt. Waarschijnlijk was het dan: alleréérst voor de smient, en later kwam de naam dan abusievelijk bij het nonnetje terecht.
(G) E wigeon, teruggaand op Oudfrans vigeon voor de smient. De naam wordt soms afgeleid van Oudfrans vignier: kermen, was er dan misschien voor het steeds herhaalde zachte rrak van het vrouwtje. Lockwood 1984 laat vigeon teruggaan op klanknabootsend Latijn vipio, bij Plinius een naam op de Balearen (zit nu in antigone vipio, de witnekkraanvogel). André 1967: waarschijnlijk was het de jufferkraanvogel, grus virgo. Voor het hoge piepen van de juvenielen? Junius 1567, ‘Nomenclator’, heeft bij vipio in elk geval: “jonge crane”, en Aldrovandi 1599 schrijft dat ook (vergelijk pipio bij het genus columba: ‘jonge duif’). Maar vipio van de jufferkraan naar de smient?? Lockwood geeft geen uitleg. André ziet het ook: taalkundig kan het kloppen, inhoudelijk is het merkwaardig. Met Oudfrans vignier is de lastige omweg over vipio niet meer nodig.
(V) Vlaams garssmei, lees gars-smei, = gras-smei, = gras-smient. De smient is een van de grondeleenden, maar grondelen doen ze weinig: ze grazen.