J. J. Audubon. Photo credit: BioDivLibrary via VisualHunt / CC BY
Aythya marila (Linnaeus 1761: Anas marila). Eng. scaup. Ned. toppereend.
Van Grieks marile wordt vaak gezegd dat het ‘gloeiende houtskool’ betekende en volgens sommigen is marila dan een naam voor het zwarte (van het volwassen mannetje toppereend). Chantraine 1968 echter schrijft dat marile ‘gloeiende as’ betekende en dat men voor gloeiende houtskool anthrakes had (vergelijk antraciet). Gloeiende as, nog wat verder uitgebrand, is vaak grijs en de toppereend is dan benoemd naar de grijswitte rug.
Onduidelijk is hoe Linnaeus op marila kwám. Ook schrijft hij de naam met een hoofdletter, wat meestal betekende dat het een bestaande naam was (en ook dat het een zelfstandig naamwoord was). Van zijn in Noord-Zweden geboren leerling Daniel Solander (1733-1782), van wie Linnaeus weet dat de toppereend in Lapland voortkomt, is ook het plantengenus Marila, officieel wel van Olof Swartz (ze werkten samen, Swartz haalde de naam uit ‘Florula Indiae Occidentalis’, een manuscript van Solander dat nooit werd gepubliceerd). Swartz gaf het genus in 1788, had er één soort in, Marila racemosa, een plant met asgrijze vlekjes op het groene blad. Het manuscript van Solander is van na 1761, maar het idee voor marila als een mogelijke genusnaam kreeg hij misschien al toen hij in Lapland de toppereend zag. Mogelijk noemde hij het in een brief aan Linnaeus, waardoor het bij deze met hoofdletter staat.
Linnaeus verwijst naar slechts één eerdere schrijver die de vogel had, en die ook de eerste was die hem had: Willughby 1676, met Engels scaup duck, vrij vertaald: mosseleend. Linnaeus zag niet dat een van de kleurtekeningen van zijn leermeester Olof Rudbeck (1660-1740) de toppereend was. Het was niet het kleed van het zo herkenbare adulte mannetje.
-
Enkele andere namen voor de toppereend (de codes zie op Home):
(U) Nederlands kol eend, een naam in Vroeg 1764 (zie bij Pallas 1764 in de Literatuur). Hij beschrijft het vrouwtje, heeft het onder andere over “een witte halve maan” voor op de kop (p.24). Hij ziet er een soort in, maar vraagt zich ook af: “Zou deze ook niet het Wyfje der vorige konnen zyn?” Die vorige was het mannetje, dat hij onder een weinigzeggend zee eend heeft. Voor kol vergelijk kolgans bij anser albifrons.
(U) Noord-Amerikaans greyback, en Duits schimmelente uit 1796, namen voor de grijswitte rug van het mannetje, waarin de toppereend anders is dan de kuifeend.
(U) Nederlands topper, van oorsprong waarschijnlijk een naam voor de kuifeend, werd in ieder geval in Vroeg 1764 daarvoor opgetekend (‘topper of zwarte kuifduiker, mannetje fuligula’, zie aythya fuligula). Top betekent hier waarschijnlijk kuif: WNT, het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’, geeft bij het gewone woord topper: wie of wat een top draagt, vooral van vogels gezegd, in het bijzonder de kuifeend. In Noors toppand voor de kuifeend zit hetzelfde: topp is top (hoogste punt), maar ook: kuif (and is eend) (taalkundig kon ook nog dat er duiken of dobberen zat, maar kuif lijkt de beste papieren te hebben). Kuifeend en toppereend lijken op elkaar en zo kon topper later verhuizen. Misschien begreep men steeds minder dat ‘top’ ook kuif had betekend en de vorm topper suggereerde dat misschien óók steeds minder.
(G) Engels curre, een klanknaam, zie bij aythya ferina onder Fries karein. Russisch kagolka, waarschijnlijk te verbinden met Russisch gogotat’: kakelen, snateren.
(V) Fins karitelkkä, ‘telkkä van de scheren’, Fins telkkä is de brilduiker, kari-maa betekent stenige grond, kari zijn de scheren, rotsachtige eilandjes in ondiep water (vergelijk 'scherenkust'). In Finland zit de brilduiker in het hele land, de toppereend vooral in de scheren. Misschien vond men ze qua kleden op elkaar lijken.
(V) Engels norway duck bij Belfast, en norwegian teal bij het Schotse Banff. Misschien wist men waar de vogels broedden, maar eerder zal het zijn dat men vermoedde waar ze in de herfst vandaan kwamen, vergelijk deen bij de wilde zwaan, cygnus cygnus.