J. G. Keulemans. Photo credit: Internet Archive Book Images via Visual hunt
Tetrao tetrix Linnaeus 1758. Eng. black grouse. Ned. korhoen.
Tetrix was een naam bij Aristoteles. Hij schreef: de vogel ‘nestelt op lage begroeiing en heet bij Athene ourax’ (Grieks oura: staart). Door staart kon men aan het korhoen denken, aan zijn opmerkelijke, liervormige staart die ooit de genusnaam lyrurus opleverde: lierstaart. Maar tegenwoordig in ieder geval komt het korhoen in Griekenland bijna niet voor: Handrinos 1997 geeft voor de 20e eeuw vier waarnemingen.
Elders noemt Aristoteles de tetrix een bodembroeder, ‘net als de leeuwerik’. Sommigen dachten dat hier een pieper was bedoeld. Maar ‘lage begroeiing’ en ‘bodem’ kan ook inhouden dat het om een en dezelfde soort ging. Ook: ourax doet denken dat er iets bijzonders was met de staart, wat piepers niet hebben (Arnott 2007 voor nog meer bezwaren tegen ‘pieper’).
Was tetrix misschien een foute schrijfwijze van tetrax, onder invloed van Grieks perdix, patrijs? Opvallend is in ieder geval: Aristoteles had naast tetrix niet ook nog tetrax, en hij was de énige van de Griekse schrijvers die tetrix had. Arnott denkt aan een variatie hierop: ‘tetrix was mogelijk een Macedonische vorm van tetrax’, Aristoteles kwam uit Macedonië. Voor tetrax en de etymologie ervan zie bij tetrao.
Door Linnaeus komt tetrix bij het korhoen. Coomans schrijft dat Belon 1555 tetrix voor het korhoen had en dat Linnaeus hem volgt, maar Belon kende het korhoen niet. Wel het auerhoen, en daar heeft hij tetrix, maar alleen in het zinnetje “que le Coc de bois ne puisse estre Tetrix, ou Ourax”, ‘dat het auerhoen niet tetrix of ourax kan zijn’ (p.251); ‘wel tetrao’, zie bij het genus.
Linnaeus haalde tetrix uit Aldrovandi 1600. Maar daar zat verwarring, zoals bij hoenderachtigen makkelijk optrad. De Romeinse dichter Nemesianus, 3e-4e eeuw na Christus, had voor de grote trap tetrax (zie bij de kleine trap, tetrax tetrax). Aldrovandi noemt vervolgens vrouwtje auerhoen tetrix nemisiani, alsof Nemesianus díe beschreef. En Linnaeus 1746 interpreteert Aldrovandi verkeerd, zet tetrix nemesiani bij het korhoen. En zo komt hij in 1758 op tetrao tetrix.
Per ongeluk zou de naam zo bij de juiste terechtgekomen kunnen zijn, als men ervan uitgaat dat het korhoen 2400 jaar geleden bij Athene voorkwam en dat tetrix/ourax er een naam voor was. Bijna elke andere verklaring is aannemelijk.
Een kleurtekening van het mannetje was er al bij de Vlaming Boëtius circa 1600 (collectie Rijksmuseum).
-
Enkele andere namen voor het korhoen (de codes zie op Home):
(U) E black grouse, eigenlijk een naam voor het mannetje. Ray 1678 had ook: black game, ‘game’ is een jagersterm. Engels brown hen is er voor het vrouwtje, maar is ook bruikbaar voor vrouwtje auerhoen. Voor het schots sneeuwhoen is er red grouse, nu ook een whiskey-soort. Ray had hiervoor red game.
(U) Zwitserduits spilhan, in Gesner 1555, Spiel is volgens Suolahti 1909 een jagersterm voor de staartveren van de mannetjes (van hoenders). Het woord lijkt niet direct verwant met spel in ‘vederspel’, zoals valkeniers de valkerij ook wel noemen: dat spel lijkt 'vermaak' te betekenen, maar wanneer Spiel gelijk is aan het gewone woord Spiel (spel), dan kan het wél gelijk zijn aan (veder)spel: in de balts worden die staartveren omhooggehouden en uitgespreid, en met alle andere bewegingen erbij is het: een ‘schouwspel’ - en de Zweden hebben voor de balts van korhoenders het woord ‘orrspel’ (orre is het korhoen). Baltsende mannetjes geven een opvoering, zou je kunnen zeggen (en vergelijk dan: ‘een toneelstuk spelen/opvoeren’). Klopt dit allemaal trouwens, dan is spilhan eerder een naam voor gedrag ..
(G) N korhoen, Duits kurre in Bechstein 1793, en Nederduits knoerepot, namen voor het borrelende koeren van de mannetjes tijdens de balts, kor- van een klanknabootsend korren (zoals ook koeren natuurlijk klanknabootsend is). Waarschijnlijk horen hier ook Sami hurri, de u is een oe, en Jakoets koertoejach.
(V) Duits birkhuhn, en Duits heidelhahn, het korhoen is een vogel van veen en heide - met verspreid staande berken en dennen aan de randen ervan - zit er soms ook in, en eet ervan.
(?) Engels grouse in de namen hogerop kan teruggaan op grûta bij Giraldus Cambrensis rond 1185, volgens Lockwood 1984 “an acceptable imitation” van het ‘koeren’, maar die naam kan ook teruggaan op Welsh grugiar en betekent dan heidehen. Het begon als een naam voor het korhoen, later werd het (door jagers?) vooral een naam voor het schots sneeuwhoen.