Photo credit: talaakso on Visualhunt

Tetrao urogallus Linnaeus 1758. Eng. capercaillie. Ned. auerhoen.

Soms veronderstelt men in urogallus Grieks oura: staart (en dan zou het een naam zijn voor de gespreide staart in de balts), of men veronderstelt Grieks ourax zie bij het korhoen, tetrao tetrix, of men denkt dat oura invloed had. Maar urogallus is een latinisering van Middelhoogduits ûrhan, waaruit via Duits auerhahn en auerhuhn ook Nederlands auerhoen ontstond (-gallus in de naam is Latijn gallus: haan). Het staat bij Gesner 1555, is de opening van zijn verhaal: “Urogallum imitatione Germanice vocis hanc avem gallinacei generis feri omnium maximam appellare mihi libuit”, ‘naar het voorbeeld van het Duits noem ik deze allergrootste wilde hoendervogel urogallus’ (p.472). Dat voorbeeld was ûrhan, ook orhan, ‘anderen schrijven awerhan’.

Gesner kent ook kleiner orhan en grosser orhan, voor korhoen respectievelijk auerhoen. Doordat hij denkt dat ûrhan met ‘grootte’ te maken heeft (‘zoals ook de naam oeros’, Oudhoogduits voor oeros was ûro) noemt hij het grotere hoen, het auerhoen, urogallus, het kleinere, het korhoen, urogallus minor.

Er zit hier een ingewikkeld complex van ûrhan/orhan, Zweeds orre en Oudnoords orri voor het korhoen, Oudengels wôrhona, Nederlands woerhaan. Waarschijnlijk gaan ze terug op één naam. Sommigen denken aan ‘wilde haan’ als betekenis (voor wildheid/opgewondenheid bij de balts?), de meesten veronderstellen een Germaans *urzan-: mannetje, mannetjesdier, hier mannetjesvógel (de mannetjes korhoen en auerhoen zijn door kleed, grootte en balts heel anders dan de vrouwtjes, en voor jagers en vogelvangers, die de naam misschien gaven, waren de mannetjes belangrijker). Maar de oernaam kan ook een klanknaam zijn geweest: or-, orre, (w)ôr passen bij het ‘korren’ van het korhoen, en op het verwante auerhoen ging de naam dan later als vanzelf over. Oudnoords orri komt dan het dichtst in de buurt van de oernaam, gezien de geluiden van mannetje korhoen in de balts.

-

Enkele andere namen voor het auerhoen (de codes zie op Home):

(U) Zweeds fjäderhane, veerhaan. Alle vogels hebben veren, zo'n naam betreft dan bijzóndere veren, hier de gepreide staart. Een naam voor het mannetje dus.

(U) Noors røj, de rode, een naam voor het vrouwtje, waarschijnlijk vooral voor de oranjebruine keel en borst. Misschien werd de naam gegeven om het vrouwtje te onderscheiden van vrouwtje korhoen, dat géén oranjebruin heeft.

(G) Frans faisan bruyant: luidruchtige fazant, in Belon 1555, een naam voor de opmerkelijke geluiden tijdens de balts. Een ‘zangsessie’ begint met een zich versnellend ‘(ke)tuk-(ke)tuk’ (Sami tjuk’tje lijkt daarvoor een naam te zijn), vervolgens is er een ‘plop’, als van een kurk, en tot slot zijn er hése geluiden, die in Zweeds vintjäder lijken te zitten (vin/hvina is suizen, sissen, tjäder is het auerhoen, zie bij tetrao).

(G) Russisch gloechar’, hoort bij gloechoj: doof. Tijdens de balts raken de mannetjes zo opgewonden dat ze nog maar weinig opmerken. In Duitsland ontstond daardoor de uitdrukking ‘taub wie ein Auerhahn in der Balz’ (om iets anders ontstond in Nederland ‘zo doof als een kwartel’, en voor het bokje doverik). Gesner 1555 schreef, over de auerhanen: bij de balts “sehen und hören sie nichts, darumb muß man sie alsdann geschwind mit den Büchsen schiessen, sonst aber haben sie gar ein scharff Gehör” (Horst 1669, I-215).

(V) Frans coc de bois (boshaan, in Belon 1555), Engels wood grouse, Sami beahceloddi (dennenvogel, beahci is de grove den, loddi is vogel). Het auerhoen leeft vooral in oude naaldwouden, liefst in dennenbossen met wat loofbomen. Vaak zie je ze daar op de grond.

(?) E capercaillie, spreek uit ‘kaperkeelie’, volgens de meesten ontstaan uit Scottish Gaelic capull coille: bospaard (capall/capull: paard, coille: bos). Sommigen denken dat het een naam was voor het forse (het mannetje dan, dat heel wat groter is dan het vrouwtje), Lockwood 1984 denkt aan hinniken, aan “the shrill, frenzied climax of the male’s nuptial song”, het ‘bruiloftslied’ waarin de ‘climax’ dat versnelde tukken van hogerop is, net voor de ‘plop’.