Photo Credit: stuboy72 Flickr via Compfight cc
Burhinus oedicnemus (Linnaeus 1758: Charadrius oedicnemus). Eng. stone curlew. Ned. griel.
De griel heeft een iets dikker kniegewricht (‘tibiotarsal joint’) dan andere steltlopers. Belon 1555 viel dit op: “il a les jambes grosses au dessous du ply des genoux”, onder de knieën zijn de poten dik (p.240). ‘En daarom noem ik hem oedicnemus’. Oedi-cnemus is een gelatiniseerde samenstelling van Grieks kneme: het been tussen knie en enkel, en Grieks oideo: opzwellen, gezwollen zijn. In Engeland vertaalde men met thick-knee. Buffon 1770-1783 maakte er een Frans jambe enflée van: gezwollen poot. Door kneme schreven sommigen overigens dat de póót verdikt was, in plaats van het kniegewricht.
Mogelijk was de naam een idee van Daniele Barbaro, ambassadeur van Venetië te Londen, 1548-1550. Op bezoek bij Barbaro krijgt Belon een tekening van de griel (maar ziet er in Engeland ook zélf een). ‘Toen ik, terug in Frankrijk, de vogel liet zien, bleek men hem te kennen, maar niemand had een naam, en bij de Ouden vond ik er ook geen, en gezien de knie leek oedicnemus me geschikt’ (oog of snavel waren beter geweest). Als het Barbaro was: mogelijk kende hij Italiaans ginocchiella (ginocchio: knie). De naam komt voor in Aldrovandi 1603, voor een vogel met vier tenen (de griel heeft er drie) en de kop op de tekening is ook geen griel, maar de beschrijving (de snavel zwart aan de punt, geel bij de kop; de poten geel, de nagels zwart; kruin, hals en rug kastanjebruin; slagpennen zwart; buik wit) past bij geen andere Europese soort, bovendien hebben op de tekening bij Aldrovandi de poten de verdikking à la Belon - en dan is er nog ginocchiella zelf. Over de tenen lijkt ook Aldrovandi verbaasd te zijn: ‘had hij dat niet, dan paste hij bij de oedicnemus van Belon’. Dat hij daarmee vergeleek is een extra reden om in de viertenige toch de griel te zien. Waarmee natuurlijk nog niet gezegd is dat ginocchiella tot oedicnemus leidde, maar het kan zo zijn gegaan.
Bij de Romeinen lijkt geen naam voor de griel te hebben bestaan. Bij de Grieken mogelijk wel, ikteros en/of charadrios, zie bij het genus charadrius. Later is er, opgetekend in 1251, Spaans alcaraván, uit ouder Arabisch karawân, een naam voor de griel, etymologisch waarschijnlijk níet te verbinden met ‘karavaan’ ('al' is een Arabisch lidwoord). In 1555 heeft Gesner Duits triel en griel, “ni fallor”, ‘als ik me niet vergis’, namen voor de griel (p.245). Mogelijk vergiste hij zich toch, Eigenhuis 2004 in elk geval verdedigt de stelling dat het van oorsprong klanknabootsende namen waren voor de wulp, numenius arquata.
-
Enkele andere namen voor de griel (de codes zie op Home):
(U) Italiaans occhione: groot-oog (occhio is oog). Het grote gele oog. In de Provence is er bèl-uei: mooi-oog.
(U) Frans ostardeau, een naam in Belon 1555, voortgekomen uit Oudfrans ostarde: trap, zie bij otis tarda. Belon zet de griel bij de hoenders en schrijft: hij lijkt wat op een trap, onder andere door het ontbreken van de achterteen (“D’un Ostardeau tenant quelques enseignes de l’Ostarde”, p.239). Zeker met de kleine trap, tetrax tetrax, is vaker vergeleken, en voor het kleed dacht Belon misschien aan het vrouwtje daarvan. Klein 1750 doet het omgekeerde: voor de kleine trap geeft hij een Duits grieltrappe. Buffon 1770-1783 komt al verder: de griel is geen trap, hoort bij de plevieren, maar verschilt daarvan weer zó dat hij op zichzelf staat (“on puisse le regarder comme étant d’une espèce isolée”, Buffon 1796-1799, VIII-55).
(G) Frans turlui, Bulgaars toerilik, Italiaans ciruliu, namen voor de wulpachtige geluiden. En door die geluiden zijn er ook nog Pools kulon, Engels curlew, Spaans chorlito, wat ook namen voor de wulp zelf zijn. Gezien de véle namen ervoor viel de overeenkomst in de geluiden sterk op (waarschijnlijk méér dan de overeenkomst in het kleed, die bij sommige van de namen natuurlijk wel kan hebben meegespeeld). In Noord-Spanje is er juan ruiz, Juan Ruiz, een fantasietje bij het geluid. In Friuli, Italië, is er clameploe: regenroeper (ploe, Frans pleu: regen), vergelijk de wulp bij het genus pluvialis. Voor N griel zie hogerop.
(G) Frans arpenteur: landmeter. De griel loopt vaak met voorzichtige, afgemeten passen, ‘schrijdend’, daarbij nauwlettend alles in het grote oog houdend. Landmeters liepen ook zo: met afgemeten passen, elke pas was een meter.
(V) Engels night curlew, omdat hij vooral 's avonds en 's nachts actief is.
(V) E stone curlew, volgens Lockwood 1984 staat de steen voor de “barren stony tracts on heaths and downs” waar ze leven. In Nederland was er doornsluiper, omdat hij tussen de duindoorns broedde. Jac. P. Thijsse had voorspellende gaven toen hij in ‘Het Vogeljaar’ van 1938 schreef: “het kon wel eens gebeuren, dat hij ’t hier geen vijftig jaar meer uithoudt, want zonder woeste duinen of heidevelden kan hij niet bestaan”.