Belon 1555 (ingekleurde versie).

Numenius arquata (Linnaeus 1758: Scolopax arquata). Eng. curlew. Ned. wulp.

Gesner 1555 noemt de wulp numenius, zie aldaar, en ook arquata, beide zijn namen voor de gekromde snavel en samen vormen ze de huidige officiële naam. Latijn arquatus betekende: gekromd, boogvormig (Latijn arcus: boog, vooral de boog om pijlen mee te schieten). Gesner bedóelde echter: de gekromde, geeft de naam als een zelfstandig naamwoord, heeft als voorbeeld Italiaans arcuato: de gekromde, ‘een naam voor de wulp bij Venetië’ (“quod Veneti arcuatum nominant”, p.215), ‘zoals ze hem ook arcase noemen’, vergelijk arcus: boog. De huidige naam bij Venetië is arcasa.

Het is opvallend dat een deel van de wetenschappelijke namen voor de steltlopers uit Italië komt. Ook limosa voor de grutto, avosetta voor de kluut, glareola voor de vorkstaartplevieren. De belangrijkste reden is dat Gesner de Po-vlakte bezocht, waar de vogels broedden of overwinterden, vooral in de delta van de Po.

Zowel Gesner 1555 als Belon 1555 laat de snavel goed uitkomen in een tekening. En in de tekst. Gesner: “nachdem er drey Finger lang, fänget an, sich unter sich zu biegen” (Horst 1669, I-59). Belon heeft het over “tourné en faucille” (p.204), ‘veranderd in een sikkel’. In Duitsland is sichelschnepfe, sikkelsnip, een naam voor de wulp. Deze sikkel, Frans faucille, zit ook bij de zwarte ibis, plegadis falcinellus. Men vergeleek de twee vogels.

Engels curlew gaat waarschijnlijk terug op Oudfrans corlieu, courlieu, een naam voor het weemoedige koer-li, het ándere zo opvallende kenmerk van de wulp. Frederik II ±1246 had bij een van zijn vele tekeningen van de wulp corlinus, een latinisering van corlieu.

-

Enkele andere namen voor de wulp (de codes zie op Home):

(U) Officieel Zweeds storspov: grote wulp (stor is groot). Officieel Russisch bolsjoj kronsjnep betekent óók grote wulp, bolsjoj is groot (het beroemde Bolsjoj in Moskou heet zo omdat het ‘het Grote Theater’ werd genoemd), kronsjnep is ontleend aan Duits kronschnepfe, waarin Kron waarschijnlijk het kraan van de kraanvogel was: de wulp is de grootste snip ('kroon' kon er niet zitten: hij heeft er geen). In de Russische naam zit dan trouwens twéé keer de grootte, maar men zal van de Duitse naam geen etymologie hebben gekend. Zweeds spov betekent wulp, zou volgens etymologen 'de snelle' kunnen betekenen (maar er zijn ook andere ideeën).

(U) Duits feldmäher. Gras of koren werd vroeger gemaaid met een zeis of een zicht, een gebogen en spits toelopend ijzeren mes, vastgemaakt aan een houten steel. Voor de boer die het gereedschap hanteerde zal de wulp, die misschien net in de buurt rondstapte, door zijn snavel extra opgevallen zijn.

(G) Het lentegeluid van de wulp is vaak bezongen, en gaf vele klanknabootsende namen, naast hogerop genoemd corlieu onder andere ook Pools kulik en Limburgs kuluut: de meeste zijn tweedelig, omdat de roep dat is (een erg op kulik lijkende, Russisch koelik, wat tegenwoordig 'snip' betekent, ontstond waarschijnlijk bij de wulp). Verder zijn er Nederlands tuter en fluiter enzovoort (in tuter zit tuten: tuiten, toeten, fluiten, schallen). Nederlands wulp lijkt ook een klanknabootsing, maar had dan ooit *wülíep moeten zijn, waarvoor te weinig aanwijzingen bestaan. Etymologen denken dat de naam ‘de luid klinkende’ betekent, vergelijken met ‘welp’ (jong dier), welp hoort bij een wortel die ‘schreeuwen’ betekent. Zie ook Fries wilster bij pluvialis apricaria.

(V) Nederlands heituter, fluiter op de hei. In Nederland broedde de wulp vooral in heide, veen en duin, later noodgedwongen meer op grasland, weer later meer op akkers. In Finland is er suokuiri, suo betekent moeras: in de lage delen van Scandinavië zit de wulp ook bij moerassen (kuiri, koewíerie, is een klanknabootsing).

(?) Duits brachvogel, opgetekend in Gesner 1555, zit ook in großer brachvogel, de huidige Duitse naam voor de wulp. Het zou kunnen gaan om ‘vogel die zich op braakliggende akkers ophoudt’ (op de trek of in de broedtijd). Geopperd is ook: vogel die in de Braakmaand juni arriveert, de braak was in het drieslagstelsel het omploegen van de akkers. Of het ging om een vogel die in die maand of op die gronden veel gevangen werd. Geopperd is tot slot ook dat men wóeste gronden bedoelde, ‘nog niet ontgonnen’. De onduidelijkheid past bij het grote aantal soorten waarvoor de naam opgetekend is, wel vooral steltlopers: wulp, regenwulp, goudplevier, griel (maar ook een lijster) (en Brach zelf zit bij nóg meer soorten). De naam is er ook in diverse gedaantes, onder andere als bracher, brachhuhn, brachschnepfe, met ook vertalingen in Nederlands en Deens. Wember 2007 heeft een heel ander idee: hij vertrouwt de braakliggende akkers niet (‘ze zijn voor de wulp niet typisch’), gaat vervolgens uit van bracher, wat in het Middelhoogduits Prahler was, opsnijder, pocher, en dan zou het een naam zijn voor de zo opvallende snavel. Een probleem hierbij is dat brachvogel ouder is.