Photo credit: Peter R Steward on Visualhunt / CC BY-NC

Alca torda Linnaeus 1758. Eng. razorbill. Ned. alk.

De soortnaam torda is een latinisering van Zweeds tord, beter bekend van tordmule, de officiële Zweedse naam voor de alk, in een dialectvorm tårrk-mäulå. De naam is oud: een Duitse kroniek van 811 heeft turdimulo, en dat past bij Oudnoords tyrðilmúli, een naam in de Edda, het beroemde sagenboek van de Noordgermanen.

Wember 2007 denkt dat tord een nabootsing is van het grommende, varkensachtige arr, orr, oerr, maar tyrðil past dan niet goed. Meestal gaat men uit van Oudnoords torð/tyrðil: drek, mest, hoewel de betékenis dan nog een probleem is. Eén uitleg wijst erop dat de rotsen waarop alken broeden, wit van de mest zien, inclusief naar beneden lopende ‘krijtstrepen’ (en/of dat het door de mest op die rotsen zo stinkt). Een lastig punt is dan mule: snuit, múli: bek. Het is niet erg waarschijnlijk dat men bedoelde dat de alk de rotsen via zijn snável bevuilde. Mogelijk is wel dat múli een pars pro toto was: bek als aanduiding voor de héle vogel, vergelijk Iers bill voor de papegaaiduiker, fratercula arctica, een naam voor de opvallende snavel (misschien bestond múli zelfs als een naam op zich, voordat het tyrðilmúli werd). Uitgaan van 'pars pro toto' verandert de betekenis van tyrðilmúli: mestmuil/schijtsnuit wordt mestvogel. Vogel die zijn rotsen bemest.

Maar ook andere alken doen dit. Was het dan misschien een naam voor de witte ‘krijtstrepen’ op de snuit? In het begin verbaasde men zich wellicht: 'hij heeft de mest zelfs op zijn snuit!'. Men kwam dicht genoeg bij ze: men raapte de eieren, ving de vogels.

Linnaeus kent tord van het Zweedse eiland Gotland, tordmule van het Zweedse eiland Bonden, in de Botnische Golf. In 1732 zegt hij over Bonden: “här värper årligen en fågel, tordmulen kallad”, 'elk jaar legt de tordmule hier zijn eieren' (p.37). Maar Clusius 1605 was waarschijnlijk de éérste die de alk had, zie ook bij alca. Albin 1738 maakte de waarschijnlijk eerste kleurtekening.

-

Enkele andere namen voor de alk (de codes zie op Home):

(U) IJslands klumbunefja: de knotsneuzige (IJslands klumbu-: knots-, nef is snavel, vergelijk Engels neb).

(U) E razorbill 1667. De snavel is hoog, aan weerszijden afgeplat, en ze kunnen er flink mee uithalen. Men vergeleek met het scheermes zoals kappers nog steeds gebruiken. Klein 1750 maakt van de Engelse naam een Duits scheermesser schnäbler, Nozeman 1761 een Nederlands scheermes-snavel. Als zijn wetenschappelijke versie ervan geeft Klein plautus tonsor (Latijn tonsor: barbier, tondere: scheren, vergelijk tondeuse) (plautus gebruikt hij voor een aantal alken en meeuwen enzovoort, bedoelt er ‘platvoet’ mee, zoals zijn p.15 laat zien, met de varianten plotus en plancus).

(U) Iers (Gaelic) crosán: kruisje (cros is kruis). Als gewoon woord zat crosán in namen van plaatsen waar een kerkelijke nederzetting was, of waar een herdenkingskruis stond, daarnaast betekende het woord: kruisdrager, in een religieuze processie, en dat past bij de alk: in de loodrecht op elkaar staande witte streepjes kan men een christelijk kruis zien, bovendien dráágt de vogel dat kruis.

(U) Alca pica: eksteralk (pica is de ekster, pica pica). In 1766 heeft Linnaeus de alk twee keer: hij herhaalt zijn alca torda van 1758 en heeft een nieuw alca pica, door Brisson 1760, het werk waarover hij imiddels beschikt. Hij ziet niet dat het om dezelfde vogel gaat. Over ‘ekster’ zegt hij overigens niets, hij kwam er natuurlijk op door het zwart-witte. In enkele namen voor andere alken zit de vergelijking met de ekster ook.

(G) Helgolands korrid, waarschijnlijk een naam voor het grommende orr in de kolonies. Fins ruokki is er volgens een Finse bron ook een naam voor, volgens een andere echter is de naam ontleend aan Sami ruokke, en dat zou voortgekomen zijn uit Oudnoords hrókr: roek, een klanknabootsing, voor corvus frugilegus, maar zo komen we ongetwijfeld bij hetzelfde orr terecht.

(V) Engels sea-auk, alsof sommige alken géén zeevogel zijn, maar sea-auk is door Kirke Swann 1913 genoteerd als een naam bij Scarborough, in Yorkshire, aan de kust, en Jackson 1968 geeft het als een veelgebruikte naam in die regio. Het zou begrijpelijker zijn wanneer het daar een algeméne alkennaam was.