Photo credit: Karen bullock photography via Visualhunt.com / CC BY-NC-ND
Strix aluco Linnaeus 1758. Eng. tawny owl. Ned. bosuil.
Voor mogelijk de bosuil hadden de Grieken eleos, wat Gaza 1476 vertaalde met aluco. Volgens Gesner 1555 was aluco een latinisering van Italiaans alocho, wat tegenwoordig als allocco de officiële Italiaanse naam voor de bosuil is. De namen gaan terug op een Volks Latijn uluccus, een verkleining van ulula, de Klassiek Latijnse naam voor de bosuil, zie ook bij surnia ulula. In Noord-Italië heet de bosuil nog steeds olocco en oulouk.
Op eleos na lijkt het te gaan om nabootsingen van het vibrerende oeh-oeh-oeh-oeh van de bosuil, in Europa zo ongeveer het beroemdste uilengeluid (de Latijnse U moet als OE worden uitgesproken, wat men onder andere door dit soort klanknabootsende namen te weten kwam). Te vergelijken zijn Nederlands uil, Duits eule, Engels owl, teruggaand op een naam waarin idem OE zat. Ook te vergelijken is Oudhoogduits hûwo voor de oehoe.
Taalkundig hoort bij de meeste van deze namen een klanknabootsend werkwoord. Bij ulula ululare: huilen, bij eleos elelizo: roepen, bij hûwo huilen. Over wat uit wat voortkwam zijn de etymologen het niet altijd eens. Ulula zou dan ook nog ‘huiler’ kunnen betekenen.
Het zouden namen voor verschillende uilen kunnen zijn geweest. Mogelijk is echter ook dat de meeste van oorsprong voor de bosuil stonden, of voor voorál de bosuil (oehoe en ransuil passen qua geluid ook). Juist door het vibrerende oeh-oeh-oeh-oeh zal de bosuil in veel gebieden dé uil zijn geweest. En in tijden van bijgeloof - wat de tijden meestal waren - viel het geluid van de bosuil extra op, vaak werd het als spookachtig ervaren, als een teken van ophanden zijnd onheil (voor dat thema zie bij aegolius funereus).
De twee ‘vormen’ van de bosuil, de bruine en de grijze, werden waarschijnlijk al onderscheiden door Willughby 1676, met Engels brown owl en grey owl. Twee kleurtekeningen uit de 16e eeuw, gepubliceerd in Olson 2007, waren mogelijk ook deze vormen. Vrij zéker is dit zo bij latere kleurtekeningen: rond 1700 twee bij Rudbeck, even later bij Albin 1731 een tekening van de brown owl en in 1738 een van de black owl. Frisch 1733-1763 zag het ook, zie bij de velduil, asio flammeus.
-
Enkele andere namen voor de bosuil (de codes zie op Home):
(U) E tawny owl: taankleurige = geeloranjebruine uil, tawny én taan kwamen voort uit Oudfrans tan: verfstof uit eikenschors, daaruit ook Engels tan: bruinen in de zon. Van een mens kon je zeggen: “Hij siet er uit, of hij getaand was” (1681). Van een vogel kon dat dus ook. De bosuil roodbruine vorm.
(G) Frans trembleur: bibberaar, opgetekend door François Salerne in de afdeling Vogels van zijn ‘Histoire naturelle’ van 1767: “en Champagne le Trembleur, parce qu’il crie comme en frisonnant, ou tremblant de froid” (p.53), door zijn roep lijkt het of hij bibbert van de kou. Vergelijk ‘vibrerend’ hogerop.
(V) N bosuil, Duits waldkauz, enzovoort - hij broedt in loofbos, hoewel niet alleen daar.
(V) Scottish Gaelic cailleach oidhche, oud vrouwtje van de nacht, is ook een deels algeméne naam: cailleach oidhche gheal was de kerkuil, wít oud vrouwtje van de nacht (oidhche: nacht, cailleach: oude vrouw). Cailleach was een godin en de uil was aan haar ‘opgedragen’, zoals bij de oude Grieken de uil was opgedragen aan de godin Athene, zie bij het genus athene, hoewel het daar om de wijsheid ging, hier wellicht om dood en onderwereld. Als het dit was, ging het om onheil, zie bij aegolius funereus, maar een andere uitleg kan ook: bij een uilenkop ‘en profil’ kan men makkelijk denken aan een oud vrouwtje met een hoofddoek om.
(?) Russisch nejasut’, met omstreden etymologie. Eén uitleg is dat er ne-sut zit, niet-voedsel, ‘verboden te eten’, de Bijbel namelijk had de uilen bij de onreine dieren gezet. Een andere uitleg is dat er ‘niet genoeg’ zit, ‘onverzadigbaarheid’: oorspronkelijk zou het een naam voor een pelikaan zijn geweest - waarbij ‘niet genoeg’ uitstekend past - maar hoe de naam dan bij de uilen kwam?
(?) Zweeds kattuggla, Noordduits katûl, Engels cat owl, deels ook algeméne namen voor uilen. Nederlands katuil was net als nachtuil, zie bij athene noctua, min of meer een synoniem van uil, wat voor de andere drie waarschijnlijk ook wel geldt. Men kan denken aan invloed van de kat in Frans chat-huant, zie bij de Strigidae, maar in 1599 is er bij Claussøn Friis al Noors katugle (voor de bosuil): het is niet erg waarschijnlijk dat Frans chahuant van Belon 1555 (de bosuil) al tot Noorwegen doorgedrongen was, en dat huant vervangen was door ugle. Maar als het geen klanknaam is, wat dan? Suolahti 1909 schrijft bij Duits katûl: “Durch den runden Kopf des Vogels [de bosuil] ist der Vergleich mit einer Katze hervorgerufen” (p.325). En bij Schots katogle schrijft Lockwood 1984 dat Oudnoords *kattuggla voor de bosuil, waaruit katogle voortgekomen was, een naam was voor “the cat-like appearance of the head” (het ronde ervan?). Kat hád kunnen staan voor ‘oren’ (oehoe, ransuil), voor grote ronde kop (bosuil), voor ronde kop met gele ogen (steenuil, velduil), voor plat gezicht (Bechstein 1805: “das platte Katzengesicht der Eulen”, p.979), en eventueel voor gedrag: bij weinig licht toch goed zien, de jacht op muizen, geruisloos aanvallen (of het blazen van de kerkuil). De ‘oren’ lagen voor de hand, maar bij onder andere Schlegel 1860 vallen onder katuil juist “al de soorten zonder oorpluimpjes” (in tegenstelling tot ‘het volk’ dat de naam voor álle uilen gebruikt). Voor ornithologen was katuil dan misschien vooral de bosuil, als een naam voor de kenmerken die bij de soort passen.