Tekening John Hunt. Photo credit: BioDivLibrary on Visualhunt.com

Corvus monedula Linnaeus 1758. Eng. jackdaw. Ned. kauw.

Bij de Romeinse dichter Ovidius was monedula een vogel met zwarte poten en zwarte vleugels (“nigra pedes, nigris velata monedula pennis”). Het doet denken aan de bonte kraai, corvus cornix, maar André 1967 schrijft dat het gezien alle andere gegevens bij de Romeinen de kauw moet zijn geweest. In Zuid-Italië heet de kauw nog steeds monitula.

Vaak is gedacht dat monedula gegeven was voor het feit dat kauwen blinkende voorwerpen stelen (vergelijk bij ficedula wat men dáárover dacht). Coomans 1947: monedula was waarschijnlijk monet-edula (Latijn moneta: munt, Latijn edere: eten) en betekent dan centenpikster, letterlijk munteneetster. Houttuyn 1762 zei het zo: de kauw heet monedula “om dat hy, Geld kunnende vinden, hetzelve wegneemt en schuil steekt” (p.309). Belon 1555 en Gesner 1555, die beiden de naam bij de kauw neerzetten, schreven het ook. Isidorus van Sevilla circa 600 dacht het als een van de eersten.

Ernout 1959 vertrouwde het niet, leek te denken dat het een verbastering van een oudere naam was. André vertrouwt het nog minder (‘eten terwijl men stelen bedoelt?’) en verbindt met Latijn monere: opmerkzaam maken op, waarschuwen, voorspellen, en met Latijn monela: waarschuwster (ook: herinnering). De Vaan 2008, die ook nog de vorm monerula geeft, is nog beslister: monedula hoort bij monere. Grieken en Romeinen gebruikten vogels in de vogelwichelarij, waarbij ze aan de hand van geluiden en vlucht voorspellingen deden (‘auguria ex avibus’). In de Griekse vogelwichelarij gold de kauw als een voorteken van mogelijk onheil (Keller 1913, Thompson 1936, Pollard 1977). In de Romeinse werd het raadzaam geacht hun gedrag te bestuderen alvorens iets belangrijks te ondernemen. En in beide kon hun roep op slecht weer duiden. Een waarzegster dus (Gengler 1925, ‘Die Vogelwelt Mittelfrankens’, tekende een variant hiervan nog op voor een deel van Beieren: “Die Dohlen als lärmende Bewohner der Kirchtürme und anderer hoher Gebäude sind allen Städtern wohlbekannt und ihr Verschwinden wird sofort bemerkt. Als daher die Dohlen im Spätsommer 1854 die Türme Nürnbergs verliessen, so wurde Schlimmes für die Stadt vorhergesagt”, p.296).

-

Enkele andere namen voor de kauw (de codes zie op Home):

(U) Nederduits kridekrei: krijtkraai, voor het lichtgrijze aan hals en achterkop. Brabants zjuuzewiet: jezuïet, een naam bij Turnhout, het kleed deed sommigen blijkbaar denken aan het habijt van deze religieuze orde.

(G) N kauw - vaak zegt men kauwtjes, door het relatief kleine, en door het 'gezellige' - het is een naam voor het kja-kja, vaak in serie te horen in de groepjes waarin ze vliegen. Het ‘Etymologisch Woordenboek van het Nederlands’ 2003-2009 veronderstelt Oudnederlands *kāwa: *āw(-) veranderde in auw, en zo ontstond kauw (de oudste, cauwe, is uit 1287). De ‘onverbogen vorm’ is ka, wat net iets beter bij het kja past, en in sommige delen van Nederland nog steeds de naam van de kauw is. Turner 1544 had de gelijkluidende Engelse versie ka: “Monedula Angli vocant, a caddo, a chogh or, a ka” (chough kwam later bij de alpenkraai terecht, pyrrhocorax pyrrhocorax). In vele talen zijn er vergelijkbare namen, met ook nog vele variaties daarvan: overal was het een bekende vogel (officieel Duits dohle uit Oudhoogduits taha, Tsjechisch kavka uit Proto-Slavisch *kava, enzovoort). Werkwoorden kunnen bij de naamwording een rol hebben gespeeld, bij voorbeeld Duits dahlen: kletsen (kauwen ‘babbelen’, zoals ook gaaien en eksters doen, zie die soorten).

(G) E jackdaw, waarvan dawe in de 15e eeuw opgetekend is, het naamdeel is verwant met Oudhoogduits taha van hierboven. Maar de naam verandert in jackdaw, waarin volgens Lockwood 1984 jack de persoonsnaam Jack is, maar eígenlijk nabootsing van “a note [...] different from the clamorous cawing represented bij Daw”, niet duidelijk is welk geluid hij bedoelt. Sommigen denken bij jack aan genoemd kja (de naam zegt dan twee keer hetzelfde), weer anderen opperen toch Jack, wat soms gebruikt werd voor een kleine soort binnen een groep, zie jack snipe bij lymnocryptes minimus, waartegen men zou kunnen aanvoeren dat dawe al de kleinste van de kraaiachtigen wás .. Was het misschien ‘Jack dawe’, ‘Jantje de kauw’? Zo kon men een támme kauw noemen, en kauwen hád men vaak tam (op diverse plaatsen in Nederland waren er de roepnamen jan, sjaak, jacob, die de kauw ook makkelijk léérde). In Groningen was er voor de ka als een roepnaam: Hans-ka, zo geschreven (Ter Laan 1929, ‘Nieuw Groninger Woordenboek’). Jack-daw kon wel eens hieraan gelijk zijn.

(V) Lokaal Spaans cuervo torrero: corvus van de torre (de toren). En als een lokale Nederlandse naam was er torenka. Houttuyn 1762 schreef over de kauw: “De Woonplaats is in Toorens of oude Kasteelen, die dikwils van Kaauwen grimmelen”, wemelen (p.310). Gesner 1555 wist al meer: hij broedt in torens, maar ook in bomen (p.504).