Photo credit: Martin_Heigan via VisualHunt.com / CC BY-NC-ND

Coracias garrulus Linnaeus 1758. Eng. roller. Ned. scharrelaar.

In de soortnaam garrulus ziet men vaak het Latijnse bijvoeglijk naamwoord garrulus: praatziek, babbelachtig, bij vogels: ‘voortdurend geluid maken’ (Latijn garrire: praten, snappen, babbelen, vooral voor dieren gebruikt). Maar bij de scharrelaar was het het zelfstandig naamwoord garrulus: kletskous, babbelaar, snapper. Maar: qua betékenis bedoelde Linnaeus ook dat niet. Hij bedoelde gaai.

De naam zit ook in bombycilla garrulus voor de pestvogel. In boeken vindt men daardoor over zowel de scharrelaar als de pestvogel dat ze babbelen, een interpretatie die mede door de naam zal zijn ontstaan.

Voor de vlaamse gaai is garrulus het génus, en dáár gaat het om babbelachtigheid, voor díe soort was het van oorsprong de naam. Later is garrulus, in de afgeleide betekenis ‘gaai’, op andere soorten overgedragen. Linnaeus volgt daarin Gesner.

Alle drie de vogels worden door Gesner 1555 garrulus genoemd en hij zet ze bij elkaar. Maar over babbelzucht heeft hij het níet bij scharrelaar en pestvogel, alleen bij de vlaamse gaai: hij heet garrulus “wegen seines Geschwätzes” (Horst 1669, I-31). Hij wist waarschijnlijk waar hij het over had.

Gesner heeft de vogels alfabetisch, dus met weinig systematiek, maar soms, als hij ziet dat soorten op elkaar lijken, verandert hij van koers. Onder de P heeft hij pica, de ekster, waarop pica glandaria volgt, de vlaamse gaai, maar deze noemt hij ook garrulus en de onverwachte volgende in de rij is ‘de garrulus die bij Straatsburg roller heet’, de scharrelaar, en daarna komt garrulus bohemicus, de pestvogel - waarna de P het weer overneemt, met picus. Gesner creëert hierdoor een garrulus-groepje: in scharrelaar en pestvogel ziet hij een soort gaaien. Gevolg is dat garrulus, bij de vlaamse gaai nog een klanknaam, bij de andere twee een naam voor ‘gaai’ wordt, bij de kennis van toen niet eens zo’n gek idee: pestvogel en scharrelaar hebben wel iets gaaiachtigs. Voor dat van de scharrelaar zie ook bij coracias. En hieronder kraai enzovoort.

De oude Egyptenaren kenden de scharrelaar al, onder de naam swrw (Wassell 1991). En op “a Roman marble mosaic panel circa 2nd century AD” staat hij kleurrijk afgebeeld.

-

Enkele andere namen voor de scharrelaar (de codes zie op Home):

(U) Duits blauracke, grünkrähe, blauer rabe: de scharrelaar kreeg veel Duitse namen, omdat hij er vroeger veel broedde. Russisch sizovoronka: blauwgrijs raafje (Russisch sizuj: blauwgrijs, voronka is een verkleining van voron: raaf). Gesner 1555 vermeldt teutscher pappagey, ‘voor de kleuren’. Rudbeck, leermeester van Linnaeus, had Zweeds spansk kråka: spaanse kraai (de vogel zat ook daar): voor exotisch aandoende soorten gebruikte men soms spaans of frans, maar spansk kon ook ijdel betekenen, ‘draagt te mooie kleren’, en spansk kråka is dan: ijdele kraai (diverse ‘te mooie’ vogels, onder andere de pestvogel, zie 'dandy' bij bombycilla, kregen dit soort namen - wat vooral iets over de mens zei).

(G) Duits racke, de scharrelaar roept een typerend rack (en variaties daarop). Officieel Spaans carraca is er ook een naam voor, maar voor het ratelende karakter ervan (als gewoon woord betekent carraca ratel). Uit de tijd dat de vogel nog in Tsjechië broedde is er krákal žvatlavý, vrij vertaald ‘kletsende kraker’.

(G) Duits mandelkrähe, bij Schwenckfeld 1603 een naam in Silezië. In de herfst, als men van het geoogste koren Garben had gemaakt (garven, schoven), en die in piramidevormen had gezet (Mandeln), zag men de vogels daarop zitten, speurend naar voedsel op de grond.

(X) N scharrelaar. Eigenhuis 2004 oppert 'klanknaam' (horend bij het werkwoord scharren, een woord voor knarsende geluiden) en denkt dat het een naam zal zijn geweest voor de vlaamse gaai, omdat men de scharrelaar nauwelijks kende. Het zit anders. Bij Graus 1660, vertaling van Jonston 1650, staat de oudste. Voor de vlaamse gaai heeft hij eykel-eter, voor de scharrelaar heeft hij Strasburgse Scharlaar, uit Garrulus Argentoratensis bij Jonston (Straatsburg was Argentoratum), voor de pestvogel heeft hij Bohemise Scharlaar, uit Garrulus Bohemicus bij Gesner, zie bij bombycilla garrulus. En dan was het: scharlaar een vertaling van garrulus, niet een naam voor de vlaamse gaai .. Graus laat scharlaar uit een Nederlands scharlen komen, zoals garrulus uit Latijn garrire kwam (babbelen): hij heet zo “van ’t scharlen” - waar Jonston “a garritu” had: ‘vanwege het gebabbel’. Het was de veronderstelling dat garrulus overal met babbelen te maken had, zie hogerop, en ook in scharrelaar is dat idee dan terechtgekomen (waarschijnlijk vond Graus scharlaar en scharlen aardige Nederlandse versies van garrulus en garrire, omdat ze erop leken). Je kunt trouwens ook zeggen dat scharrelaar gaai betekent (omdat garrulus argentoratensis Straatsburgse gaai betekende).

(?) E roller. Gesner 1555 gaf deze als een naam bij Straatsburg. De Engelsen adopteerden de naam, omdat de scharrelaar geen Engelse vogel was en men er geen naam voor had. De etymologie is onduidelijk, wel is van alles genóemd: het voor bronstige dieren gebruikte Duitse rollen (dan: een naam voor de balts), Duits rollern voor elkaar ópvolgende geluiden (dan: een naam voor het rack-rack), en het bij de baltsvlucht rollend-tollend naar beneden komen .. Desfayes 1998 stelt dat het een naam was voor groene en zwarte specht, voor het roffelen, en dat hij bij de verkeerde soort terechtgekomen is. Hij geeft het zonder uitleg ..