Photo credit: jcoelho via Visual hunt / CC BY-NC-ND
Upupa epops Linnaeus 1758. Eng. hoopoe. Ned. hop.
De hele wetenschappelijke naam van de hop is een klanknabootsing. Het gaat om het gedempte, steeds herhaalde (h)oepoepoe(p) van mannetje hop in de lente. Het gaf Latijn upupa, spreek uit oepoepa (vergelijk ulula bij surnia ulula en aluco bij strix aluco), en het gaf Grieks epops, als het 'epos' was zou men de herhaalde P voelen ontbreken. In het stuk ‘De Vogels’ gaf de Griekse dichter Aristophanes de roep met ‘epopoi popopopopopopoi’. Het geluid lijkt overigens op dat van de ruigpootuil, aegolius funereus.
Waar hij voorkomt was de hop altijd een bekende vogel, onder andere door het opvallende kleed. Belon 1555: ‘eigenlijk hoef ik hem niet te beschrijven’ (‘u kent hem wel’). Er ontstonden ook vele verhalen rond de vogel, en de mensen trof het stinkende nest: de vogels maken het niet schoon (maar sommigen bestrijden dit), en het trof hen ook dat tijdens het broeden het vrouwtje een vieze geur verspreidt, en dat vrouwtje en jongen naar indringers een stinkend goedje spuiten. Het gaf Nederlands drekhaan en stronthaan en de uitdrukking ‘stinken als een hop’.
Alles bij elkaar kreeg de hop vooral namen voor de roep en de poep. Maar voor de roep de meeste (zoals de koekoek voor de zijne): naast upupa en epops zijn er bijvoorbeeld Armeens popop, Italiaans puppula, Vlaams hoepoep, Limburgs boetboet, Russisch oedod, Arabisch hudhud, Duits wuddwudd, Lets pupukis en Spaans bububilla. Rond Nederlands hop, Engels hoopoe en Frans huppe is discussie geweest, maar ook dit zijn uiteindelijk waarschijnlijk klanknabootsingen.
In de oudheid zijn er al enkele afbeeldingen van de hop, schrijft Arnott 2007. In de ornithologie staat de eerste bij Frederik II ±1246, in kleur.
-
Enkele andere namen voor de hop (de codes zie op Home):
(U) Grieks alektruon agrios: wilde haan, een naam bij Hesychius, haan voor de kuif, en 'wild' zat er omdat het niet dé alektruon was, de haan van de kip. Spaans gallico: haan, een naam bij Granada. Italiaans cristella, opgetekend in Gesner 1555 (Latijn crista: kuif). Duits wachmeister, een naam in Pruisen, gelijk aan Wachtmeister, ‘commandant van de wacht’, waarschijnlijk gegeven doordat men een gelijkenis zag met hoofddeksel en uniformbanden van die commandant. Italiaans gallo di paradiso: paradijshaan, idem in Gesner, paradijs waarschijnlijk voor de mooie kleuren. In Pommeren was er het versje: “Ich bin der schöne Wiedehopf / Trag’ eine Krone auf meinem Kopf / Und doch sagen die Leute ich stink”.
(G) Duits wiedehopf. Door vormen als wudhupf en wuddwudd dacht Suolahti 1909 al dat ook wiedehopf een klanknabootsing was, voortgekomen uit een ouder *wudhup. Er is ook gedacht aan Oudhoogduits witu: hout, bos, maar daarin komt hij niet voor (nestelt soms wel in boomholtes, maar dan verwacht je eerder stockhopf, Stock: boomstam, boomstronk).
(V) Italiaans galletto di marzo: haantje van maart, en galletto di maggio: haantje van mei, namen in Aldrovandi 1600, die ook de uitleg geeft: maart omdat ze dan begínnen te komen, mei omdat ze dan tálrijk komen (“quod circa Martium mensem apparere incipiat [...] forte quod tunc numerosius appareat”, p.703).
(V) Duits kuhhirt, koe-herder, als hij in een wei foerageert (maar men zei ook: ‘met zijn hop-hop maant hij liggend vee om weer te gaan grazen’). Duits baum-schnepf, als hij in een boomholte broedt (een naam voor biotoop én gedrag). Boom-snip werd gegeven door Frisch 1763, die wiedehopf had (vergelijk hierboven), maar schnepf wel uitlegt: “Wegen des langen Schnabels könnte er wohl zu den Schnepfen gezehlt werden”. Evengoed trouwens zét hij hem in de buurt van koekoek, spechten en papegaaien (het onderbrengen van de exotisch aandoende hop, ijsvogel, bijeneter en scharrelaar kostte veel hoofdbrekens).