J. G. Keulemans. Photo credit: BioDivLibrary via Visualhunt.com / CC BY

Lophophanes cristatus (Linnaeus 1758: Parus cristatus). Eng. crested tit. Ned. kuifmees.

De kuifmees is ‘voorzien van een verderbos’. Latijn cristatus betekende: voorzien van een kam of vederbos. Latin crista, waaruit onder andere Engels crest voortkwam, stond voor kam, in het bijzonder voor de kam op de kop van een hoenderachtige, maar ook voor alles wat daarop leek, zoals een kuif. En zo is parus cristatus eenvoudigweg: kuifmees (voor parus, mees, zie aldaar).

Het is in Europa de enige mees met een kuif, en hij viel dus op, kreeg er vele namen voor, zoals ook de kuifleeuwerik, galerida cristata, zie aldaar bij de officiële naam het rijtje Engels crested lark, Nederlands kuifleeuwerik, en alhier bij de officiële naam .. De oudste voor de kuifmees lijkt Duits heubelmaiß uit 1531 te zijn - tegenwoordig is het haubenmeise, de officiële Duitse naam (Haube is kuif). In de tijd van Gesner is de vogel door die kuif al zo bekend dat hij er in 1555 drie volksnamen voor optekent: heübelmeiß, kobelmeiß, strußmeißlin - ook Kobel en Strauß betekenen kuif. Gesner komt zo op parus cristatus, wat iedereen overneemt, later ook Linnaeus, die nog Zweeds tofsmyssa kent (tofs is kuif). Overal was het dus ‘kuifmees’. En anders was het wel Duits bischofsmeise, Frans mésange à bouquet, of Zweeds meskung: koning der mezen. Alles voor de kuif.

-

Enkele andere namen voor de kuifmees (de codes zie op Home):

(U) Duits gensdarmle: kleine gendarme. Russisch grenaderka: grenadiertje, de grenadier droeg een muts met een kuif. Mogelijk speelden ook de jassen bij deze naamgeving een rol, en anders wel bij officieel Spaans herrerillo capuchino: kapucijnermees (voor herrerillo zie bij de pimpelmees, cyanistes caeruleus). Van datzelfde thema zijn er Italiaans capucina, Frans capucette, Duits kapuzinerle: het habijt van de kapucijner monniken was bruin - en had een puntvormige capuchon, waarnaar de orde benoemd was. Zweeds tofsig-man: kuifman, en Fins aikamies: volwassen man (bedoeld is 'een echte man'): namen voor het wat bazig aandoende, door het kuifje. De man erin zal ironisch zijn bedoeld.

(G) Tsjechisch kozlicek: bokje, Russisch barásjek: lam, schaapje - de kuifmees heeft een heel andere roep dan andere mezen: een wat bubbelend, zo men wil blatend of mekkerend, trrrrrriet. Op een andere manier zal ook Catalaans xerraire er een naam voor zijn, gezien Catalaans xerret voor de zomertaling (die een rateltje heeft), Spaans xarra voor de grote lijster (idem een ratel), en zie ook Galicisch perdiu xerra bij de patrijs, perdix perdix, en zo zijn er nog meer. Alom zitten ratelende geluiden.

(V) Zweeds skogsbock: bosbok (skog is bos). De kuifmees broedt in bossen, in het Noorden van Europa vooral in naaldbos, in het Midden ook in gemengd bos, in het Zuiden vaak in loofbos. Zwitserduits waldhuppeli: boskuifje (Huppe is kam, kwast, Huppi is kuif), Zwitserduits waldstrüssi: idem (Strüss is kuif). Ook in dit soort namen is de kuif dus niet ver weg.