Photo credit: Ouwesok on Visual hunt / CC BY-NC

Hirundo rustica Linnaeus 1758. Eng. swallow. Ned. boerenzwaluw.

De bekendste zwaluwen werden vaak gewoon zwaluw genoemd, zie ook bij hirundo. In de ornithologie werd hirundo soms óók zo gebruikt, bij Van Cantimpré ±1240 bijvoorbeeld is het de boerenzwaluw (“In ventre candida est, rufa sub gutture”). Maar gebruikelijker werd om hirundo als een soort genusnaam op te vatten, en voor de sóórt iets toe te voegen. Zoals Plinius al had gedaan, met onder andere hirundo rustica.

Letterlijk genomen betekent hirundo rustica: landzwaluw. Hoewel ook wilde zwaluw, zie bij emberiza rustica (Latijn rus: land, platteland, rusticus: land-, landelijk). De Romeinen spraken over vita rustica: het landleven.

In zekere zin past het: de boerenzwaluw zit zelden in de stad en leeft van insecten rond boerderijen, scheert bij het jagen daarop vaak vlak over de grond, mijdt dus dichte bebouwing. Maar schijn bedriegt: hirundo rustica was van oorsprong vrij zeker de huiszwaluw, de ‘wildere’ van de twee. Plinius heeft het over een nest met een zeer nauwe ingang. Ook de roodstuitzwaluw heeft dit, maar de Romeinen zullen deze minder goed hebben gekend. De boerenzwaluw heeft níet zo’n nest.

Belon 1555 ziet wat het bij Plinius is en legt het uit: ‘de huiszwaluw heet bij hem rustica omdat hij niet in de huizen komt’ (“ne hante les maisons”, p.380), ‘hij is wilder dan de boerenzwaluw’. De boerenzwaluw nestelt ín gebouwen, de huiszwaluw ertégen. Plinius noemt de bóerenzwaluw huiszwaluw: hirundo domestica, vergelijk passer domesticus voor een óók zo vertrouwde soort, de huismus. Voor de huíszwaluw heeft Plinius, naast hirundo rustica, ook hirundo agrestis en hirundo silvestris, en alle drie betekenen landzwaluw of wilde zwaluw. De huiszwaluw is minder aan mensen gebonden.

Het is bij Frisch 1733-1763 dat de overgang plaatsvindt: hij zet hirundo rustica bij de boerenzwaluw. Misschien vergiste hij zich. Of hij wilde land en stad tegenover elkaar zetten (de huiszwaluw was urbica, van de stad, zie bij delichon urbica). Hoe dan ook, Linnaeus neemt hirundo rustica over. Hij had beter hirundo domestica kunnen kiezen. Nóemt die naam ook. En opvallend: geen enkele andere, de meeste van zijn voorgangers namelijk hadden voor de boerenzwaluw hirundo domestica (voor de huiszwaluw vaak hirundo sylvestris: wilde zwaluw). In Nederland zou de boerenzwaluw dus huiszwaluw mogen heten. Ze héétte vroeger ook zo. En de huiszwaluw heette boerenzwaluw.

Nozeman 1770, de verwarring overziend, opent met: “Welke naemen men aen eenig ding geeve, is om ’t even, als men slegts een en ’t zelfde ding er door verstae”.

-

Enkele andere namen voor de boerenzwaluw (de codes zie op Home):

(U) Duits gabelschwalbe, de Gabel is de gaffel, de hooivork, hier die met twee tanden, gabelschwalbe is een naam voor de beroemde vorkstaart.

(U) Hirundo erythrogaster, een naam van Boddaert 1783 voor de Franse hirondelle á ventre roux van Buffon 1770-1783. Deze schreef: ‘de keel is rossig, maar ook de hele onderkant’ (Frans ventre: buik, Grieks eruthros: rood, gaster: maag, buik, vergelijk gastronomie). Het leek Buffon een variatie op de boerenzwaluw, en hij kreeg daarin gelijk, tegenwoordig is het als hirundo rustica erythrogaster een ondersoort daarvan. Het is de boerenzwaluw van Noord-Amerika.

(G) Fries swealke forjit, waarin forjit verondersteld wordt een nabootsing te zijn van het voortdurende witt-witt in de vlucht. Als wóórd is forjit: vergeet. “Onze grootmoeders”, schrijft ‘Vogels in Friesland’ (deel III, 1979, p.977), dachten dat er in hun gekwetter een boodschap zat, een boodschap aangaande het leed dat een mens soms overkomt: ‘een verlies kan niet worden hersteld, vergeet! vergeet!’.

(G) Vlaams schouwzwaalm, Luxemburgs kameinebotzert (schoorsteenpoetser), Engels chimney swallow, Frans hirondelle de cheminée, Duits rauchswalbe (uit 1517). Bij chimney swallow schreef White 1788: ‘maar ze nestelen vaak ook in een schuur’. De redacteur van de heruitgave van White legt de schoorstenen uit: “The country chimneys of White’s day were capacious [ruim], and were used for smoking and curing bacon” enzovoort, vandaar dat een zwaluw er nestelen kon (p.163). Frisch 1763 schreef het al: ze nestelen graag waar boeren bij de haard “weite Rauchfänge” hebben (rookvang: een wijd deel onderin dat de rook naar boven leidt). Later verdwenen die brede schoorstenen.

(V) Noord-Amerikaans barn swallow: schuurzwaluw, het is de officiële naam daar. In Engeland zouden sommigen dit misschien óók wel als naam willen hebben, om ook de boerenzwaluw een tweeledige naam te geven: het is nu swallow, terwijl de huiszwaluw house martin heet. Maar er valt ook iets te zéggen voor swallow: vooral de boerenzwaluw was voor velen altijd dé zwaluw, en van oorsprong bedóelde men met deze naam misschien ook juist de boerenzwaluw, zie bij hirundo.

(?) Duits muttergottesvogel, vogel van de heilige Maria (ook opgegeven voor de huiszwaluw). Waarschijnlijk zijn er diverse benoemingsmotieven, onder andere het ranke, het ogenschijnlijk breekbare, en het bevallige. Bij de kwikstaarten zit het ook, en als namen heb je daar onder andere Noors mari-erle en Engels lady bird (en vergelijk bij motacilla alba Frans damette). Bij de boerenzwaluw speelde waarschijnlijk ook dat deze zo dichtbij zat, zo vertrouwd was. Ook verbond men geluk met de komst ervan, en als ‘vogel van Maria’ mocht haar niets kwaads worden aangedaan. Het is moeilijk te zeggen of één motief het belangrijkste was, meer voor de hand ligt waarschijnlijk dat diverse motieven samengingen (en hier staan nog lang niet alle, op Internet en in Gattiker 1989 is nog veel meer te vinden).