Photo credit: Andrej Chudy on VisualHunt.com
Anthus cervinus (Pallas 1811: Motacilla cervina). Eng. red-throated pipit. Ned. roodkeelpieper.
Latijn cervinus betekende: van een hert (Latijn cervus: hert). In het Klassiek Latijn ging het niet om een kleur, bij Palladius (vijfde eeuw?) gaat het die kant op, hij heeft het over “cervinus color equi”, ‘de hertekleur van het paard’ (rosbruin). Vooral het mannetje van de roodkeelpieper heeft in het broedkleed een opvallend rosbruin aan borst, keel en kop. Men noemt het ook wel steenrood, de kleur van rode baksteen. Pallas lijkt cervinus in deze betekenis in de ornithologie te hebben geïntroduceerd, later wordt het door anderen ook voor andere soorten gebruikt. In zijn tekst gebruikt Pallas voor de kleur echter Latijn ferrugineus: roestkleurig.
Pallas ontdekt de vogel niet zelf, hij beschrijft hem alleen. In de jaren 1785-1794 was er, met onderbrekingen, een Russische kartografische expeditie naar en rond de Beringzee, geleid door de Engelsman Joseph Billings. De roodkeelpieper, die alleen maar zeer noordelijk broedt, zat bij het botanische en zoölogische materiaal dat Billings daarvan meebracht. Misschien was Pallas wel de eerste die begreep dat het om een nieuwe soort ging.
-
Enkele andere namen voor de roodkeelpieper (de codes zie op Home):
(G) Fins psii-kirvinen, een naam voor het langgerekte psiie (kirvinen is pieper, Salminen 2010 noemt het een klanknabootsing, waarschijnlijk was het primair een naam voor de veldleeuwerik, vergelijk chiruli bij alauda). Russisch zypka is waarschijnlijk ook een naam voor dat psiie. Het was een naam bij Toeroechansk aan de Jenisej, opgetekend in Middendorff 1853, deel II-2 van zijn ‘Reise in den äussersten Norden und Osten Sibiriens’, waar hij ook een kleurtekening heeft. Ook schrijft hij: “Im nördlichsten Sibirien war dieser Vogel ein Hauptbewohner der Tundra” (p.165).
(V) Fins tunturikirvinen: bergpieper, tunturi is de berg boven de boomgrens (‘bergtoendra’). De officiële Finse naam is lapinkirvinen, in Noorwegen is het lappiplerke, beide zijn namen voor het voorkomen in Lapland (Noors piplerke betekent piepleeuwerik, dat wil zeggen: pieper, zie bij anthus onder pieper). De roodkeelpieper heeft een voorkeur voor vochtige bergtoendra, maar broedt ook in laaggelegen gebied, zelfs tot aan de zee. De woorden toendra en tunturi hangen met elkaar samen, waarschijnlijk zijn beide ontleend aan Sami toendar: berg.
(V) Sami sieðgabesstur: wilgenkwikstaart (sieðga is de wilg). In Scandinavië broedt de roodkeelpieper vaak in toendragebied waar water, wilgen en berken zijn. De Sami naam, en Russisch zypka van hierboven, kunnen heel goed de oudste namen voor de roodkeelpieper zijn: in het Noorden zal de zo opvallend gekleurde vogel altijd een goede bekende zijn geweest.