Photo credit: Jevgenijs Slihto on Visual Hunt / CC BY

Motacilla alba Linnaeus 1758. Eng. white wagtail. Ned. witte kwikstaart.

Nederlands witte kwikstaart en Engels white wagtail zijn vrij zeker vertalingen van motacilla alba (Latijn albus: wit). De vogel zelf is een mengeling van wit, zwart en grijs, en als Nederlandse namen zijn er dus ook grijze kwikstaart en zwarte kwikstaart. Het best de lading dekt misschien bonte kwikstaart, een naam die óók bestond (in Vlaanderen als bonte kwik, veel mensen zeggen liever kwik dan kwikstaart).

Motacilla alba gaat terug op Gesner 1555, die hem aan het Duits ontleent: “Germanice appellatur ein wysse oder grawe [...] Quikstertz, id est alba aut fusca motacilla” (p.593). Men benoemde het witte: wysse wassersteltz, en het grijze: grawe wassersteltz (voor steltz zie verderop). Als derde naam heeft Gesner Duits klosterfreuwle, non, een naam voor het bonte. Hij had er motacilla varia door kunnen bedenken: bonte kwikstaart. Of natuurlijk motacilla nonnula: nonnetjes-kwikstaart.

Van Cantimpré ±1240 citeert de wellicht oudste beschrijving van het kleed van waarschijnlijk de witte kwikstaart, uit een al veel ouder ‘Liber Kyrannidarum’ (“coloris cinerei vel quandoque nigri aut varii”). De vogel heette daar isopigis, = seisopugis, voor die naam zie bij motacilla.

-

Enkele andere namen voor de witte kwikstaart (de codes zie op Home):

(G) Italiaans ballerina, waarschijnlijk ingegeven door de ritmische bewegingen en het trippelen, ook wel door het ranke en bevallige. Zweeds dåraspringare, dåra is betoveren, gek maken, springa is rennen (ook springen), kortom: renner die betovert. Frans lavandière, opgetekend en uitgelegd door Belon 1555: het gewone woord lavandière (bij laver: wassen) werd gebruikt voor vrouwen die bij stromend water de was deden, daarbij vaak bukten, op en neer gingen, zoals ook de witte kwikstaart (Belon: de vogel “remuë tousiours la queuë en hochant le derriere, comme une Lavandiere qui bat ses drapeaux”, p.349). Hier hoort ook Duits bachstelze, een algemene naam voor de Stelzen, maar vooral voor de witte (is er nu de officiële naam voor, de gele heet schafstelze, de grote gele gebirgsstelze). Er is veel over geschreven, vaak denkt men aan herkomst uit Nederduits wackstêrt, wakkelstaart, vergelijk Oudhoogduits *wagistarz, beweegstaart: wack werd bach, omdat men de vogels vaak bij water zag. Bij stelze opperde men ‘hochbeinig schreiten’, vergelijk steltloper. Bij kwikstaarten past ‘op stelten lopen’ echter slecht. Uitgaand van Oudhoogduits bah (rug, ruguiteinde, vergelijk Engels back) en van stelzen (zich rukkend bewegen) stelt Lars Hermodsson, in ‘Studia Neophilologica’ jaargang 1992, dat bachstelze “wer mit dem Schwanz wippt” kan betekenen (p.90). De naam is dan gelijk aan kwikstaart, met omgekeerde woordvolgorde (‘staartbeweger’). Bah lijkt makkelijker in Bach te zijn veranderd dan Wack in Bach, dat pleit misschien voor zijn idee (zoals ook stelzen).

(V) De boer zag de witte kwik bij het ploegen, en bij het vee in de wei. De vogel zocht er insecten, de boer gaf namen voor het prettige gezelschap, en voor het vertrouwelijke, en vergeleek met zichzelf. Brabants ploegdrijverke, omdat de vogel in de voren liep, achter de ploeg aan. Fries boumantsje, bouman betekent boer, zoals ook ‘landbouwer’ boer betekent (Middelnederlands bouwen betekende: bewerken). Limburgs akkermanneke, en in 1517 was er Middelduits ackermennchen, akkerman is ook al: boer. Brabants koeistouwerke: koedrijverke. Tsjechisch konipas: 'die paarden hoedt' (kůň is paard, pást is hoeden, herderen, vergelijk pastoor: herder). Frans bergeronnette: herderinnetje, gevormd bij Frans berger: herder. In een deel van de namen zit waarschijnlijk ook wel de lente.

(V) Zeeuws bôônzaoiertje, omdat ze verschenen als men in maart de bonen pootte. Picardisch semeur: zaaier, zaaiend in de voren van hierboven. Zweeds tjälaspjärnare, vogeltje dat goed tegen de kou kan: in maart is Zweden nog koud, de witte kwikstaart moet dan nog weerstand bieden (spjärna) aan de vorst (tjäle).

(?) Frans damette: dametje, opgetekend in Buffon 1770-1783 als een naam in de Bugey. Vergelijk ballerina en bergeronnette - het vrouwelijke voor het ranke, sierlijke? Kleine vogels worden vaak ‘schattig’ genoemd, en sommige voorál: kleine zangvogels die zich sterk in het openbaar manifesteren, waarbij veldleeuwerik, boerenzwaluw en witte kwikstaart een klasse apart lijken - en de witte kwik het qua elegantie misschien zelfs wel wint - hoewel er dan altijd weer iemand is die het anders ziet, Coward 1919 schreef: “All wagtails are dainty [sierlijke], delicate birds, but the Yellow is the most graceful and fairy-like of them all”.