A. W. Seaby. Photo credit: BioDivLibrary via Visual Hunt / CC BY
Luscinia megarhynchos Brehm 1831. Eng. nightingale. Ned. nachtegaal.
Met megarhynchos bedóelde Brehm: met lange snavel, letterlijk is het: met grote snavel (Grieks megas: groot, rhunchos: snavel). Het is een weinig bevallige naam voor de qua zang meest bejubelde vogel van Europa. Cabard 1995 geeft de verbazing: “On ne comprend pas très bien cette appellation”, ‘je snapt het niet’ (p.123). Wember 2007 denkt daardoor aan een figuurlijke betekenis: het gaat om de “Großartigkeit des Gesangs” (p.163). Maar dan had Brehm in plaats van ‘grootbek’ wel iets subtielers genomen, bijvoorbeeld aedon, bij Aristoteles de nachtegaal, een naam die men altijd verbond met Grieks aude: geluid, aeido: zingen (Beekes 2010 echter: het is eerder een vóór-Griekse naam).
Brehm maakte bij het bepalen van de soorten veel werk van piepkleine en toevallige verschillen in bouw, grootte en kleur, verschillen die andere ornithologen niet serieus namen of niet zagen. Hij zag het als zijn taak ze te ontdekken. In 1822 schrijft hij: “Es scheint wirklich, als wenn der Schöpfer manche Tierarten geschaffen hätte, um den Scharfsinn der Naturforscher daran zu üben”. Stresemann 1951: zo wordt hij het enfant terrible van de ornithologie, “keinen Unterschied [makend] zwischen individueller und geographischer Variation” (p.200). Een enkele keer leidde dit tot een mooie ontdekking, zie bij certhia brachydactyla, meestal gaf het een verwarrende reeks namen. Voor diverse soorten had hij er drie, vier, vijf of zes.
De snavel was één van de dingen waar hij op lette. In 1831 schrijft hij bij luscinia megarhynchos: deze onderscheidt zich van luscinia luscinia, de noordse nachtegaal, “durch den viel größern Schnabel” (p.357). Maar naast deze naam heeft hij voor de nachtegaal ook nog luscinia media (‘de snavel middellang, beduidend kleiner dan bij megarhynchos’), luscinia peregrina (‘idem middellang’), en luscinia okenii (‘de snavel kort’). De eerste naam werd het.
-
Enkele andere namen voor de nachtegaal (de codes zie op Home):
(U) Duits rothvogel, bovenop is de nachtegaal ‘roder’ dan de noordse nachtegaal, vooral op staart en stuit, het is een helder roodbruin. Italiaans rossigno is er ook een naam voor, hij betekent: de rosse. In onderling verwant Tsjechisch slavík en Russisch solovej, ‘nachtegaal’, veronderstellen etymologen óók een kleur, Oerslavisch *solv-: grijs, geelgrijs (Russisch solovuj: bleek roodbruin). Aangezien de Oerslaven in het begin nog niet in huidig Tsjechië zaten, lijkt het van oorsprong een naam voor de oostelijker daarvan voorkomende noordse nachtegaal te zijn geweest, die bovenop grijzer is dan dé nachtegaal.
(G) Opvallend is dat de nachtegaal weinig volksnamen heeft, vergeleken bij andere erg bekende vogels (die er over heel Europa soms enkele honderden hebben). Voor het wat gewone kleed kreeg hij weinig namen, voor voorkomen en gedrag ook niet veel, voor de mooie zang kreeg hij nachtegaal en luscinia, zie bij luscinia, maar dat is het dan ook wel ongeveer. Suolahti 1909 zag het ook, schrijft bij Duits nachtigall: “Andere Namen [...] sind selten” (p.38). Hij waagt zich niet aan een verklaring. Werden nachtegaal en luscinia zó dominant (door de rondtrekkende Middeleeuwse troubadours? later de Duitse Minnesänger, weer later Shakespeare en andere dichters) dat ze bestaande namen wegdrukten, en/of nieuwe niet lieten opkomen? In ieder geval bestaat nachtegaal in vele vele variaties over een groot Germaans gebied, en luscinia leidde via de verkleining lusciniola tot Oudprovençaals rossinhol en daaruit ontstonden Frans rossignol, waarschijnlijk ook Italiaans usignolo en Spaans ruiseñor, en talloze andere Romaanse vormen (etymologen zien de begin-R van rossignol als een gevolg van ofwel dissimilatie, ‘ongelijkwording’, van de L, of als ontstaan door ‘kruising’ met russus: rood, omdat de vogel roodbruin is). Met de gedichten hield het trouwens ook niet meer op: er bestaat waarschijnlijk geen vogel waarover er zoveel zijn gemaakt .. Voor de mooie zang, waarschijnlijk voor het opvallende lu-lu-lu daarin, ontstond wel Arabisch bulbul (بُلْبُل), een naam die later gebruikt werd voor de Pycnonotidae, de Buulbuuls (grauwe buulbuul enzovoort, geen nachtegalen).
(V) Twents oamndzinger: avondzanger, omdat je ze dán vooral hoort, zoals ook in de nacht, terwijl andere vogels in avond en nacht vooral stil zijn, wat de zang van de nachtegaal nog indrukwekkender maakt.
(V) Luxemburgs bliedermännchen: bladmannetje, omdat hij meestal in dicht struikgewas of dichte ondergroei zit, hij wordt ook niet vaak vliegend gezien. Het kleed kon ‘gewoon’ blijven doordat de zang krachtig genoeg is: om op te vallen hoefde hij zich niet te laten zien.
(V) Engels barley bird: gerstvogel, maar het is een naam voor divérse vogels, deels voor soorten die terugkeerden als men ploegde en zaaide, lentevogels dus. Kraak 1940: bij de oude Grieken, al bij Homerus, was de nachtegaal “lentezanger en lentebode” - in de herfst ging hij in winterslaap, waarin men “een ongedwongen oplossing had voor de vraag, waar de vogel bleef tot het volgend voorjaar” (p.58).