Photo credit: Agustín Povedano on Visualhunt / CC BY-NC-SA

Monticola solitarius (Linnaeus 1758: Turdus solitarius). Eng. blue rock thrush. Ned. blauwe rotslijster.

De blauwe rotslijster is de ‘in eenzaamheid levende’ (Latijn solitarius: alleen staand, Latijn solus: alleen, zonder anderen). Buiten de broedtijd om leven de rotslijsters voornamelijk solitair (beide soorten). Ook staan ze vaak, ‘in hun eentje’, op uítstekende rotspunten, speurend naar voedsel. En vallen dan op. Maar slechts één van de twee werd solitarius.

In de Romeinse tijd is sprake van een ‘passer solitarius’, een solitaire mus, in vergriekste vorm ‘strouthion monazon’, idem solitaire mus (niet per se een vogel). Hij komt voor in de Latijnse vertaling van het Oude Testament, in psalm 102, het gebed van een ongelukkige. De ongelukkige klaagt over zijn lot: ‘Ik vermeng mijn drank met tranen’. En hij zegt: “factus sum sicut passer solitarius in tecto”, ‘ik ben geworden als een eenzame mus op het dak’. Het was beeldspraak, maar sommigen dachten dat het ook om een concrete soort zou kunnen gaan, een van de rotslijsters, niet de huismus.

Belon 1555 heeft beide rotslijsters, kent de 'naam' uit de psalm, maar kiest voor Frans paisse solitaire, een naam in de Franse Alpen, bij mensen die het solitaire kenden. Hij bedoelt: de rode rotslijster, monticola saxatilis. Gesner 1555 heeft ook beide, maar zet passer solitarius bij de blauwe, onder andere doordat hij denkt dat Albertus ±1260 er de blauwe in had gezien (waarin hij waarschijnlijk gelijk had, en Albertus was dan de eerste die dit deed). Daarnaast schrijft Gesner dat de blauwe bij het Noord-Italiaanse Trento merulo solitario heette. Misschien was in Italië van oorsprong inderdaad vooral de blauwe de solitario, doordat hij op lagere hoogten voorkomt, en op gebouwen: het solitaire van deze viel meer op. Maar solitarius komt óók bij de blauwe terecht doordat de soort van Gesner (de blauwe) duidelijker te identificeren was dan de soort van Belon (de rode).

In 1766 vervangt Linnaeus turdus solitarius door turdus cyanus: blauwe lijster. Nu gaat het terug op Grieks kuanos bij Aristoteles, misschien de blauwe rotslijster (Grieks kuanos: donkerblauw). De Grieken hadden de vogel in ieder geval onder de naam laios, gevormd bij Grieks laas: steen. Samengevoegd zijn kuanos en laios dan als het ware: blauwe rotslijster.

-

Enkele andere namen voor de blauwe rotslijster (de codes zie op Home):

(U) Officieel Duits blaumerle, officieel Frans merle bleu. Beide rotslijsters vergeleek men met de merel (of met een lijster), maar bij de blauwe drong 'merel' zich door het kleed onmiddellijk op. Belon 1555 gaf de Franse naam, door Italiaans merlo biavo, idem blauwe merel, een naam die hij bij Dubrovnik had gehoord (voor de merel zelf had hij merle noir: zwarte merel). Houttuyn 1763 geeft een Nederlands blaauwe merel, kent de vogel niet zelf, haalde de naam ofwel uit die van Belon ofwel uit Duits blau amsel in Horst 1669.

(V) Italiaans merlo chiappa: rotspuntmerel. Spaans ermitaño: kluizenaar, heremiet, vergelijk solitarius. Beide namen passen natuurlijk ook bij de rode rotslijster.