Photo credit: markkilner on VisualHunt / CC BY-NC-SA

Turdus viscivorus Linnaeus 1758. Eng. mistle thrush. Ned. grote lijster.

Viscivorus is een vertaling van Grieks ixoboros, eigenlijk kichle ixoboros: mistelbessen-etende lijster (kichle: lijster, ixo-boros: mistelbessen-etend). Aristoteles had ixoboros als de naam voor de eerste van zijn lijsters, ‘zo groot als de vlaamse gaai’. Dat kon eventueel passen bij de kramsvogel, turdus pilaris, die ze óók eet, maar past beter nog bij de grote lijster, bovendien komt deze in Griekenland veel meer voor, en Handrinos 1997 heeft het voor Griekenland juist bij de grote lijster over voorkomen in gebieden waar ook de mistel groeit (mistel, maretak, vogellijm: woorden voor een altijd mysterieus gevonden parasitaire plant, waarvan onder andere de grote lijster de bessen eet).

Gaza 1476, vertaler van Aristoteles, zet ixoboros om in viscivorus: “Turdorum tria sunt genera, unum viscivorum”, er zijn drie soorten lijsters, de eerste heet viscivorus - zoals het dus bij Aristoteles stond. Latijn viscum was de mistel, vorare betekende gulzig eten.

Namen zoals Nederlands mistellijster en Engels mistle trush ontstonden waarschijnlijk door turdus viscivorus. Daarentegen kunnen Duits mistler uit 1531 (in Suolahti 1909) en Italiaans viscardo (in Gesner 1555) heel goed op zichzelf zijn ontstaan: mensen zullen vaak genoeg hebben gezien waaraan de grote lijster zich na de zomer tegoed deed. Overigens: hij eet meer dan alleen mistelbessen.

-

Enkele andere namen voor de grote lijster (de codes zie op Home):

(U) N grote lijster, bij Houttuyn 1763 groote lyster (“de grootste der Europische Lysteren”, p.482). Belon 1555 had Frans grande grive, idem grote lijster, voor grive zie bij turdus. De officiële Noorse naam is duetrost: duiflijster, de zomertortel, ongeveer even groot als de grote lijster, zit niet in Noorwegen en waarschijnlijk bedoelde men dan de houtduif, columba palumbus, die bij de duíven de grootste is. Westfaals kaudråssel: koelijster ..

(G) Duits schnarre, wat ook ratel betekent, en Gesner 1555 vermeldt Beiers schnerrer. De grote lijster kreeg nauwelijks een naam voor de mooie zang, veel wel voor het ratelende zrrrr, dat soms vergeleken wordt met het geluid van een nagel die over een kam wordt gehaald.

(G) Engels storm cock. De grote lijster zingt ook bij storm en regen, volgens sommigen zelfs beter. Moss 1995, ‘Birds and weather’, onderzocht wat er waar is van de vele verhalen over de relaties tussen vogels en het weer, kreeg er nauwelijks een bevestigd, wel dit over de grote lijster. Erg oud zal de naam overigens niet zijn, omdat de grote lijster tot 1800 in Engeland slechts spaarzaam voorkwam (zoals ook in Nederland).

(G) Bretons pen y llwyn: heer van het kreupelhout (de struiken, de bosjes) (Bretons llwyn betekent struik). Buffon 1770-1783 vermeldt de naam als pen-yellwyn, met dezelfde uitleg. 'Heer' vanwege grootte, fors geluid en opgerichte houding? Maar hij is heer óver iets, die struiken, en het benoemingsmotief was dan waarschijnlijk het vechtlustige: in de winter verdedigen ze fanatiek ‘hun’ besdragende struik tegen de concurrentie (in de zomer verdedigen ze het nest tegen vogels groter dan zijzelf).

(V) Limburgs baumliester: boomlijster, de grote lijster broedt vooral in open bebost gebied en heeft het nest meestal in een boom. Noors bjørcktrost uit 1775: berklijster, maar broeden doet hij in Noorwegen vooral in naaldbomen. Duits eichdrossel: eiklijster, een naam bij Flensburg, terwijl het ook in Duitsland vooral een vogel van naaldwouden is (wás: hij is inmiddels ook tot de parken doorgedrongen). In de namen zit natuurlijk ook een element van gedrag, of zelfs méér dan dat (het is bij dit soort namen vaak lastig te bepalen waar je ze plaatsen moet, bij de G mogen ze ook staan, maar je kunt ook zeggen dat zowel voorkomen als gedrag zijn bedoeld).