Photo credit: Greg Bellemont on Visualhunt.com

Acrocephalus schoenobaenus (Linnaeus 1758: Motacilla schoenobaenus). Eng. sedge warbler. Ned. rietzanger.

Jobling 2010 weet van de Zweedse ornitholoog Tommy Tyrberg dat schoenobaenus een vertaling is van sävstigare, een oude Zweedse naam voor de rietzanger. Zweeds säv betekent bies, en sävstigare is dan letterlijk: biesbestijger, maar omdat ze vooral ríetstengels vastpakken: rietbestijger. Voor het thema bies/riet zie ook bij emberiza schoeniclus en acrocephalus scirpaceus. In de vertaling schoenobaenus zitten Grieks schoinos (bies, ook riet) en Grieks baino (gaan, ook: gaan staan, de benen plaatsen).

Het lijkt erop dat Linnaeus säfstigare - zo schreef men het toen - in geen van zijn werken noemt. Wel schrijft hij in 1746, bij de rietzanger: “Schœnobænus. D. Leche” (p.84). Johan Leche (1704-1764) was een Zweeds botanicus waarmee Linnaeus correspondeerde: misschien staat de naam in een van zijn brieven. Leche deed onderzoek naar de flora van de zuidelijke Zweedse provincie Skåne, lijkt de vogel daar te hebben ontdekt, gezien het feit dat bij Linnaeus staat: “Habitat inter Scirpos Scaniae”, ‘Leeft tussen de biezen van Scania’. Waarschijnlijk hoorde Leche daar ook de naam en maakte er schoenobaenus van. Mogelijk kende hij ook de ándere namen in Skåne waarin stig zat: rör-stig voor de kleine karekiet, acrocephalus scirpaceus, en vass-stig voor de grote karekiet, acrocephalus arundinaceus (rör en vass zijn beide: riet). Rietbestijger lijkt daardoor een ‘naamtype’, een algemene naam zoals bijvoorbeeld ook Duits rohrschliefer: rietkruiper, die voor diverse rietzangers werd gebruikt (en vergelijk bij het genus het oude Griekse kalamodutes: rietduiker). Bij de relatieve onbekendheid van riet- en krekelzangers en de moeite die men had ze te onderscheiden, waren algemene namen misschien wel een uitkomst.

Onduidelijk is in welk jaar Leche de rietzanger ontdekte. Hij kán de eerste zijn geweest die hem had, en anders is het Albin 1738, met Engels sedge bird, later veranderd in huidig sedge warbler: zegge-zanger. De rietzanger broedt in zeer diverse gebieden. Er is moeilijk een naam te bedenken die ze overkoepelend allemaal kan benoemen.

-

Enkele andere namen voor de rietzanger (de codes zie op Home):

(U) Officieel Russisch kamusjevka-barsoetsjok, barsóek is de das (Meles meles), barsoetsjok is dan: dasje. Door de lichte en opvallende wenkbrauwstreep dacht men aan de kopstrepen van de das. De waterrietzanger, acrocephalus paludicola, lijkt op dat punt nog méér op de das, maar was slecht bekend. Voor kamusjevka zie bij het genus.

(G) Nederlands trimtrampje, een op trim-tram gebaseerde klanknabootsing, wat als gewoon woord in 1655 opgetekend is. In Gezelle 1881-1895, de ‘Loquela’, is trijmtram: “Eene zake met veel over end weer geloops van veel mensen, met veel zegs en wederzegs, daar men niet wijs uit en wordt”. Bij de rietzanger past dit bij het haastig kwetterende, afwisselende, opgewekte liedje (met vaak ook imitaties). In ‘Onze gevederde vrienden’ van 1914 schreef Buekers: “Het is een eigenaardig stootend, zenuwachtig gezang, dat hem in Zuid-Holland den naam trimtrampje bezorgde” (p.214). Voor de imitaties in die zang kreeg hij in het Engelse Somerset mocking bird als naam: spotvogel. Pennant 1812 beschreef het al: “sitting concealed in willows or reeds, in a pleasing but rather hurrying manner, it imitates the swallow, the sky-lark, the house-sparrow, &c” (I-518).

(V) N rietzanger, een naam voor onderhavige soort, maar ook een algemene naam voor de soorten in acrocephalus, zie aldaar. In 1807 heeft Bechstein voor de rietzanger sylvia phragmitis, eigenlijk rietgrasmus, maar hij bedoelde rietzanger (Grieks phragmites: van een phragma, een schutting, maar om schuttingen te maken werd soms riet gebruikt). Als zijn Duitse naam geeft hij schilfsänger, Schilf is riet, maar hij vermeldt ook Duits rohrsänger, Rohr is ook riet (p.633). Tegenwoordig is schilfrohrsänger de officiële Duitse naam voor de rietzanger (Naumann 1823 had deze al, als schilf-rohrsänger).