Photo credit: Allan Hopkins on Visualhunt / CC BY-NC-ND

Phylloscopus sibilatrix (Bechstein 1793: Sylvia sibilatrix). Eng. wood warbler. Ned. fluiter.

Bij Latijn sibilare (sissen, fluiten) kun je sibilator vormen: fluiter, maar ook sibilatrix: fluitster. Bij een fluiter passen beide, maar vrouwelijke vormen gebruikte men zelden, en Coomans 1947 vond het dan ook onbegrijpelijk "waarom niet de manlijke vorm sibilator gekozen is” (p.30). Bechstein echter had de vogel in vrouwelijk sylvia, en fluitster hád dan de betekenis kunnen zijn .. Maar er is iets anders aan de hand: als soortnamen gebruikte hij vooral bijvoeglijke naamwoorden, en sibilatrix wás primair een bijvoeglijk naamwoord, betekende sissend, fluitend. De Romeinse puntdichter Martialis bijvoorbeeld had het over een ‘fistula sibilatrix’, een sissende waterpijp (een rietfluit?).

De fluiter doet beide: sissen en fluiten. Er is het beroemde sierrrrrrrrr, een ontladende triller, en Snow 1998 noemt deze sissend, anderzijds heeft hij een fluitend tjuu-tjuu. Met sibilatrix bedoelde Bechstein de triller. In 1795 schrijft hij: het gezang van de fluiter bestaat uit de strofen “S f f f f, r r r r, fid fid fid fid! Die beyden ersten klingen leise zischend und schnurrend (daher der lateinische Name!), die letztere aber hell und stark, wie ein Mensch pfeift” (p.689). Met sylvia sibilatrix bedoelde Bechstein: sissende grasmus.

Onduidelijk is of Bechstein al wist van White 1788, zie bij phylloscopus het uit elkaar halen van de soorten: White namelijk noemde het sissen al, had het bij de fluiter over een “sibilous grasshopper-like noise” (p.57), een ‘sissend, sprinkhaanachtig geluid’ (de triller). Deels ging dit terug op Ray 1694, op zijn small yellow-bird, wat de fluiter was. Ray verwijst daarbij naar regulus non cristatus, het ‘ongekuifde goudhaantje’ van Aldrovandi 1600 (zie bij phylloscopus trochilus), en bij Aldrovandi was het waarschijnlijk óók de fluiter, maar Ray heeft een belangrijke toevoeging: “cantat voce stridula Locustae”, hij zingt, sissend als een sprinkhaan (p.80). Voor locusta en Ray zie ook bij het genus locustella.

Albin 1734 heeft regulus non cristatus vervolgens onder Engels green wren, met de waarschijnlijk eerste kleurtekening van de fluiter.

-

Enkele andere namen voor de fluiter (de codes zie op Home):

(U) Engels yellow wren, vergelijk dezelfde naam bij de fitis. Zweeds grön sångare: groene zanger, een naam in Nilsson 1858. Groen zit ook in Italiaans verdulina (verde: groen). De fluiter is groener dan fitis en tjiftjaf, én geler. Voor de opvallende witte onderdelen lijkt hij geen namen te hebben gekregen. De gele wenkbrauw gaf Russisch zjeltobrovka (zjoltuj: geel, brov’: wenkbrauw, brov' en brauw zijn verwant aan elkaar).

(U) Rhadina sibilatrix. Soms splitst men fluiter, bergfluiter en balkanbergfluiter via een genus Rhadina van het genus Phylloscopus af. Billberg 1828, ‘Synopsis Faunae Scandinaviae’, gaf het genus, leidde het af van Grieks rhadinos: slank, en rhadina is dan: ‘de slanke’, gegeven vanwege een piepklein verschil, “corpore graciliore”, het lichaam slanker (I, 2, p.54). Als Zweedse tegenhanger geeft hij een waarschijnlijk zelfbedacht finärla: fijnkwikstaart.

(G) N fluiter, een naam die bij diverse soorten zou kunnen zitten: dat hij, als officiële Nederlandse naam, juist bij phylloscopus sibilatrix zit, doet vermoeden dat het een ontléning aan sibilatrix is, en anders wel aan Frans bec-fin siffleur, de naam waarmee Temminck 1820 sylvia sibilatrix van Bechstein vertaalde (siffleur betekent fluiter, zit nu in pouillot siffleur, de officiële Franse naam voor de fluiter). Zowel fluiter als siffleur echter suggereert dat men het fluiten bedoelt, terwijl sibilatrix juist het sissen weergaf, de triller .. Officieel Lets svirlítis is een naam voor die triller, Zwitserduits dü-dü is een van de weinige namen voor het fluiten, het tjuu-tjuu. Op een Duitse site staat het zo: het snorrende lied stierf weg “in einem klagenden Düdü-dü”.

(V) Anders dan fitis en tjiftjaf zit de fluiter meestal in het hoge bladerdak, vooral van beuken (ook eiken). Liefst heeft hij onder dat bladerdak een grote ruimte, met weinig ondergroei. Snow 1998 typeert hem als “essentially a woodland bird”. Enkele namen voor die bossen zijn officieel Engels wood warbler, Duits buchenschwirrvogel (snorvogel in de beuken) en Zwitserduits eichzisli (eiksijs). Rusland heeft berezovka, omdat hij er (onder andere) in berken broedt (berjoza is de berk - de twee woorden zijn verwant, gaan terug op een wortel die stralend of helder betekent - Berezovka is ook een naam van vele dorpen en rivieren in Rusland). In Luxemburg is er bliedervilchen: bladervogeltje. Zwitserduits is er läubli: primair betekent Zwitserduits laub ‘blad’ (Duits laub ‘loof’, gebladerte) en läubli is dan blaadje, beter: bladervogeltje, hij zít in de bladeren (maar zijn groenige kleur was misschien wel inbegrepen).