Photo credit: Langham Birder on VisualHunt.com / CC BY-NC-ND
Phylloscopus inornatus (Blyth 1842: Regulus inornatus). Eng. yellow-browed warbler. Ned. bladkoninkje.
Het lijkt een cryptogram: vogel die niet van iets voorzien is. Latijn ornatus betekende: van iets voorzien, versierd (vergelijk ornament). Inornatus was: zonder opschik, niet versierd, onopgesmukt. De twee zijn bij heel wat soorten gebruikt, bij het bladkoninkje gaat het om niet voorzien zijn van een gekleurd ‘kuifje’, zoals goudhaantjes hebben.
In “Notes on various Indian and Malayan Birds” (een artikel in de ‘Journal of the Asiatic Society of Bengal’ van 1842) schrijft Blyth over regulus inornatus: “General colour and markings similar to those of R. auricapillus [het goudhaantje], excepting on the head [...]”, en over die kop, de kruin, schrijft hij: “crown wholy green like the back, with no trace of a mesial crest”, ‘geen spoor van een kuif in het midden’ (p.192).
Maar inornatus betekende alleen iets in de originele naam die Blyth gaf: regulus inornatus (regulus betekende koninkje, zie bij regulus regulus voor het goudhaantje). Vrij vertaald betekende regulus inornatus: koninkje, maar niet zo koninklijk als het échte koninkje, het goudhaantje, want niet voorzien van een kroon. In phylloscopus inornatus betekent de naam niet veel, alle soorten in Phylloscopus zijn op de kop 'onopgesmukt'.
Latham 1783 had het bladkoninkje als eerste, door een exemplaar dat Pennant uit Rusland ontving. Latham noemt hem yellow-browed warbler, naar de lichtgele wenkbrauwstreep, hoewel divérse loofzangers dit in bepaalde mate hebben. Ze naar hun kleed benoemen was altijd lastig en over soorten en namen is daardoor veel verwarring geweest.
-
Enkele andere namen voor het bladkoninkje (de codes zie op Home):
(V) N bladkoninkje. Alle Loofzangers (genus Phylloscopus) konden zo heten, omdat ze vogels van het blad zijn, en diverse hebben ook blad of loof in een náám, maar de combinatie met koning is uniek, maar dat unieke is gelijk ook het verradelijke: slechts een déél van de naam, het 'bladdeel', heeft met het voorkomen te maken. In de vorm bladkoningje werd de naam voorgesteld in het ‘Nederlandsch Tijdschrift voor de Dierkunde’ (1866 p.244). Het was een vertaling van phyllobasileus, maar dit was een genusnaam, gegeven door Cabanis 1851 (Grieks phullon: blad, Grieks basileus: koning, werd als basileus een vogelnaam, zie bij het goudhaantje, regulus regulus). Als Duits synoniem had Cabanis het meervoud Laubkönige, Loofkoningen, ze zaten dus in het loof. Als soorten in het genus had hij motacilla calendula van Linnaeus 1766 (wat hij in 1853 weer intrekt) en motacilla proregulus van Pallas 1811 (tegenwoordig phylloscopus proregulus, pallas' boszanger, Pallas I-499 schreef: ‘hij lijkt op het goudhaantje’, wat de soortnaam óók zegt). Cabanis zet het nieuwe genus tussen het genus voor de loofzangers en het genus voor de goudhaantjes, de koninkjes (en als men uitgaat van basileus: de koningen), en qua taal is Loofkoningen daarom een tussenvorm, tussen Loofzangers en Koningen. Cabanis lijkt phyllobasileus als een overgangsvorm richting goudhaantjes te hebben willen voorstellen en met basileus reikte hij er als het ware naartoe (vergelijk wat Pallas schreef, en Blyth hogerop). Het ging om het uiterlijk, en om de systematiek, primair niet om een inhoudelijke betekenis ‘koninkje van het blad’. Losgezongen van de historie echter is bladkoninkje wel een mooie naam.
(V) Officieel Zweeds taigasångare, omdat ze in de Siberische taiga broeden. Het broedgebied komt in de noordelijke Oeral, bij de rivier de Petsjora, Europa binnen, maar stopt daar ook. Op de trek komen er door een groot deel van Europa.
(?) Russisch zarnitsjka, en officieel Russisch penotsjka-zarnitsjka. Volgens Pajevski 2018, ‘Этимология названий птиц Палеарктики’, zit er zarjá: de dageraad, omdat de vogel dan opvallender zingt, maar dat doen vele soorten, bovendien is de zang onbeduidend (Snow 1998: “barely recognizable”). Meer kans maakt zarnitsa: bliksem, en dan is het een naam voor de opvallende lichtgele streping, of voor alleen de wenkbrauwstreep. Te vertalen is dan met ‘bliksempje’ (pallas’ boszanger, phylloscopus proregulus, heeft een vergelijkbare streping, maar in het westen van Rusland kende men deze niet). Typerend is ook dat het bladkoninkje vaak met de vleugels ‘flitst’, mogelijk speelde ook dat een rol (men kan ‘flitsertje’ hebben bedoeld). In Russisch zarjanka voor de roodborst, erithacus rubecula, zit de dageraad wél.